ECLI:NL:RVS:2025:1782

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
202403468/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongegrondverklaring aanvraag urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2024. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarbij het ging om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 12 juni 2023. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring, die door [appellante] was ingediend. Het college had het bezwaar van [appellante] tegen een eerder besluit van 31 januari 2023, waarin haar aanvraag om een urgentieverklaring werd afgewezen, eveneens ongegrond verklaard.

De mondelinge uitspraak vond plaats op 14 april 2025, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandelde. Tijdens de zitting werd [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.A. Dayala, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die [appellante] in hoger beroep had aangevoerd grotendeels een herhaling waren van de argumenten die zij eerder had ingebracht. De rechtbank had deze gronden al gemotiveerd behandeld in haar uitspraak.

De Afdeling merkte op dat [appellante] in hoger beroep geen nieuwe bewijsstukken had overgelegd die haar gestelde slechte gezondheidstoestand onderbouwden, wat relevant zou zijn voor de toepassing van de hardheidsclausule. De Afdeling gaf aan dat, hoewel zij de problematiek van [appellante] begreep, het onzeker was of deze problematiek zou leiden tot een succesvolle aanvraag voor een urgentieverklaring. De Afdeling adviseerde [appellante] om te overwegen een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning in te dienen, wat mogelijk een betere oplossing zou kunnen bieden. Tot slot werd bepaald dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202403468/1/A2.
Datum uitspraak: 14 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2024 in zaak nr. 23/4545 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Openbare zitting gehouden op 14 april 2025 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad:   mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier:        mr. M. Rijsdijk
Jurist:          mr. J.M.W. Beers
Verschenen:
[appellante], vertegenwoordigd door mr. R.A. Dayala, advocaat in Amsterdam;
het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn.
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 24 april 2024 van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van 12 juni 2023 ongegrond heeft verklaard. Bij dit besluit heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 31 januari 2023 tot afwijzing van haar aanvraag om een urgentieverklaring ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Gronden:
De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in overwegingen 5.3, 6.2 en 7.3 gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling is het hiermee eens en ziet geen aanleiding om anders te oordelen. [appellante] heeft ook in hoger beroep geen bewijsstukken aangeleverd over de door haar gestelde slechte gezondheidstoestand, die zou moeten leiden tot toepassing van de hardheidsclausule. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat zij uit de toelichting op de zitting de problematiek van [appellante] heeft begrepen, maar dat het onzeker is of de aard van deze problematiek - twijfel over de zelfredzaamheid van [appellante] - kan leiden tot toepassing van de hardheidsclausule bij een toekomstige urgentieaanvraag. De Afdeling geeft [appellante] daarom in overweging, zoals de rechtbank ook al heeft gedaan, dat een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning hiervoor wellicht een betere oplossing biedt dan een urgentieverklaring.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
705-972