ECLI:NL:RVS:2025:1771

Raad van State

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
202304467/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de referent beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De rechtbank Den Haag heeft op 16 juni 2023, met een hersteluitspraak op 19 juni 2023, het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,00, en is hij veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Tijdens het hoger beroep heeft de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De minister had op 9 oktober 2023 besluiten genomen om de aanvragen af te wijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de minister geen belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep, omdat de referent afstand heeft gedaan van zijn recht op de dwangsom. De rechtbank had ten onrechte proceskosten toegekend voor een reactie op het verweerschrift, omdat deze niet als repliek kon worden aangemerkt. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenveroordeling.

De besluiten van 9 oktober 2023 worden van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De referent heeft laten weten het niet eens te zijn met deze besluiten, maar heeft geen beroepsgronden ingediend. De Afdeling heeft besloten om het van rechtswege ontstane beroep tegen deze besluiten ter behandeling als bezwaar naar de minister te verwijzen. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2025.

Uitspraak

202304467/1/V1.
Datum uitspraak: 18 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 juni 2023, zoals gewijzigd bij hersteluitspraak van 19 juni 2023, in zaak nr. NL23.6311 in het geding tussen:
[betrokkene],
en
de minister.
Procesverloop
Referent heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op aanvragen om betrokkenen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 16 juni 2023, zoals gewijzigd bij hersteluitspraak van 19 juni 2023, heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekendmaakt en aan referent een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Referent, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat in Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluiten van 9 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de aanvragen afgewezen.
Referent heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep van de minister
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op de aanvragen van 11 augustus 2022. Dat heeft zij bij de besluiten van 9 oktober 2023 wel gedaan. Hoewel de minister in beginsel desondanks belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep wegens het al dan niet verbeuren van de door de rechtbank opgelegde dwangsom, heeft zij dat in dit geval niet, omdat referent in zijn schriftelijke uiteenzetting uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op de mogelijk verbeurde dwangsom. Wat de minister in de eerste en tweede grief aanvoert over het moment van aanvang en de lengte van de beslistermijn, schept daarom geen belang voor het beoordelen van haar hoger beroep.
2.       In de derde grief klaagt de minister terecht dat de rechtbank de proceskosten te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de kosten berekend op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en overwogen dat referent recht heeft op 1,5 punt: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het verweerschrift met een wegingsfactor van 0,5. Zoals de minister terecht betoogt, is de reactie op het verweerschrift hier echter geen repliek in de zin van artikel 8:43 van de Awb, omdat de rechtbank referent niet uitdrukkelijk en onder vaststelling van een termijn in de gelegenheid heeft gesteld om een reactie in te dienen. Bovendien heeft de rechtbank de minister ook niet de gelegenheid geboden tot dupliek, wat bij repliek wel moet. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte 0,5 punt voor de reactie op het verweerschrift toegekend. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij 0,5 punt heeft toegekend voor het indienen van een reactie op het verweerschrift en de minister heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75. De Afdeling zal de minister, met toepassing van wegingsfactor 0,5, voor de proceskosten in beroep veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 453,50. De minister hoeft geen proceskosten in hoger beroep te vergoeden.
Beroep van rechtswege
4.       De besluiten van 9 oktober 2023 worden, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij de besluiten van 9 oktober 2023 heeft de minister de mvv-aanvragen van referent afgewezen. Referent heeft bij brief van 20 oktober 2023 laten weten het niet eens te zijn met deze besluiten, maar heeft hiertegen, hoewel de Afdeling hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, geen beroepsgronden ingediend bij de Afdeling.
5.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen de besluiten van 9 oktober 2023, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de minister voor de behandeling als bezwaar.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 juni 2023, zoals gewijzigd bij hersteluitspraak van 19 juni 2023, in zaak nr. NL23.6311, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 627,75;
III.      veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij referent in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 453,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     verwijst het beroep van rechtswege tegen de besluiten van 9 oktober 2023, V-[…] en V-[…], ter behandeling als bezwaar naar de minister van Asiel en Migratie.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2025
574-1095