ECLI:NL:RVS:2025:1741
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 maart 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 juni 2024 niet in behandeling genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat er geen gronden waren om de aanvraag te honoreren. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 april 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had op goede gronden tot haar oordeel gekomen en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 18 april 2025, en de beslissing bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de aanvraag van de appellant voor een verblijfsvergunning asiel definitief is afgewezen.