ECLI:NL:RVS:2025:174

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
202407396/1/A2 en 202407396/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring door woonstichting Rochdale

Op 22 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring door de woonstichting Rochdale. De verzoeker, die sinds 17 september 2019 met haar dochter bij haar ouders in Amsterdam woont, had de urgentieverklaring aangevraagd omdat haar ouders tijdelijk naar een wisselwoning verhuizen vanwege renovatie van hun woning. De woonstichting heeft de aanvraag afgewezen omdat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2024, specifiek de eis van vijf jaar onafgebroken inschrijving op het adres van haar ouders. De verzoeker had tussen augustus 2018 en september 2019 tijdelijk bij een vriendin gewoond, waardoor zij niet aan deze eis voldeed.

Na de afwijzing van de woonstichting heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 15 november 2024 het beroep van de verzoeker tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de verzoeker hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door haar advocaat.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek en dat de aanvraag van de verzoeker niet voldeed aan de wettelijke eisen. De verzoeker had aangevoerd dat zij vanwege stalking tijdelijk moest verhuizen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de hardheidsclausule toe te passen. Het hoger beroep van de verzoeker werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202407396/1/A2 en 202407396/2/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Amsterdam,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2024 in zaak nrs. 24/5980 en 24/5981 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2024 heeft de woonstichting Rochdale (hierna: de woonstichting) de aanvraag van [verzoeker] voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2024 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2024 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 13 januari 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.A. Verhoeven, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.M.E. Schuttenhelm, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.       [verzoeker] woont sinds 17 september 2019 met haar dochter bij haar ouders op het adres aan de [locatie 1] in Amsterdam. Omdat deze woning binnenkort wordt gerenoveerd, verhuizen de ouders van [verzoeker] tijdelijk naar een wisselwoning. De ouders van [verzoeker] hebben aangegeven dat zij niet mag meeverhuizen naar de wisselwoning en zij ook niet kan terugkeren naar de gerenoveerde woning. [verzoeker] heeft daarom een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring aangevraagd. Met deze urgentieverklaring kunnen inwonende kinderen van 23 jaar of ouder een eigen urgentieverklaring krijgen om zelf te zoeken naar een andere woning.
Op de zitting bij de Afdeling heeft [verzoeker] toegelicht dat zij op 18 december 2024 de woning van haar ouders heeft moeten verlaten en zij momenteel met haar dochter bij een vriendin inwoont.
Besluitvorming
3.       De woonstichting heeft de aanvraag van [verzoeker] afgewezen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.5., aanhef en onder a, van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2024. [verzoeker] stond op het moment van de aanvraag namelijk nog geen vijf jaar onafgebroken ingeschreven op het adres van haar ouders, omdat zij tussen 29 augustus 2018 en 17 september 2019 samen met een vriendin heeft gewoond aan de [locatie 2] in Amsterdam. Hierdoor komt zij niet in aanmerking voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring.
4.       In bezwaar heeft het college dit besluit gehandhaafd. Bij een aanvraag voor een semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring wordt enkel gekeken of het gaat om een inwonend kind van 23 jaar of ouder, die ten minste vijf jaar voorafgaand aan de peildatum ingeschreven heeft gestaan. Eventuele andere omstandigheden worden niet meegenomen bij deze beoordeling. De door [verzoeker] gestelde omstandigheid dat zij vanwege stalking genoodzaakt was om tijdelijk te verhuizen en zij kampt met psychische problematiek, kan om die reden niet leiden tot een andere uitkomst. Ook kan [verzoeker] geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule. De semi-stadsvernieuwingsurgentieverklaring is niet bedoeld om woonproblemen op te lossen, maar om het voor woningcorporaties makkelijker te maken grote huishoudens te laten verhuizen naar een andere passende woning door het huishouden op te splitsen. Bovendien is er geen sprake van een schrijnende situatie op grond waarvan de hardheidsclausule moet worden toegepast, aldus het college.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
5.       Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] niet voldoet aan de vijfjareneis voor semi-stadsvernieuwingsurgentie. Partijen verschillen van mening of het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. [verzoeker] heeft in dit kader naar voren gebracht dat zij genoodzaakt was om tijdelijk ergens anders te wonen omdat zij werd gestalkt door haar ex-partner. Afgezien van de periode dat zij tijdelijk bij een vriendin heeft gewoond, heeft zij altijd bij haar ouders gewoond. Van misbruik van de semi-stadsvernieuwingsurgentie is om die reden geen sprake.
6.       Deze gronden zijn zo goed als een herhaling van wat [verzoeker] in beroep heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van dei gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank over de hardheidsclausule en in de onder 8 opgenomen overweging, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan toe dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij genoodzaakt was om tijdelijk ergens anders te wonen. De door haar overgelegde aangifte van stalking van 31 januari 2018 is hiervoor onvoldoende, aangezien zij pas eind augustus 2018 met een vriendin is gaan samenwonen voor de duur van een jaar. Na het beëindigen van de huurovereenkomst door deze vriendin, is [verzoeker] weer terug naar haar ouders verhuisd. Het college heeft ook hierin geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak.
II.       wijst het verzoek af;
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Rietveld, griffier.
w.g. Van Altena
voorzieningenrechter
w.g. Rietveld
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
1064