ECLI:NL:RVS:2025:1727

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
202300659/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Delden-Noord, herziening Molenstraat 24 en de gevolgen voor omwonenden

Op 16 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Molenstraat 24". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Hof van Twente op 13 december 2022, maakt de herontwikkeling van het perceel Molenstraat 24 in Delden mogelijk. De initiatiefnemers willen het voormalige winkelpand slopen en er een appartementencomplex met acht appartementen realiseren. Omwonenden, aangeduid als [appellant] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vrezen dat de maximale bouwhoogte van 11 meter in het bestemmingsplan leidt tot een aantasting van het straatbeeld, schaduwwerking en verkeers- en parkeerproblemen.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 18 februari 2025. De appellanten stelden dat de bouwhoogte te hoog is en dat dit hun woongenot onevenredig aantast. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de verschillende maximale bouwhoogten in het bestemmingsplan zijn vastgesteld om een getrapte overgang te creëren naar de bestaande bebouwing. De Afdeling oordeelde dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de maximale bouwhoogten aanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt.

Echter, de Afdeling oordeelde ook dat het besluit van de raad in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen deugdelijk bezonningsonderzoek aan het plan ten grondslag was gelegd. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, waardoor het plan kan worden uitgevoerd. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

202300659/1/R3.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Delden, gemeente Hof van Twente,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Hof van Twente,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Molenstraat 24" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 februari 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door V.P.H. Achtereekte, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A], [partij B] en [partij C]., vertegenwoordigd door [gemachtigde C] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 december 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het bestemmingsplan maakt de herontwikkeling van het perceel Molenstraat 24 (hierna: het perceel) in Delden mogelijk. De initiatiefnemers van deze herontwikkeling zijn voornemens om het voormalige winkelpand op het perceel te slopen, zodat er op deze plek een appartementencomplex met acht appartementen kan worden gerealiseerd.
[appellant] en anderen wonen in de omgeving van het perceel. Hoewel zij geen problemen hebben met het plan om woningen te realiseren op het perceel is de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan te hoog. Mede daardoor vrezen zij dat het plan tot aantasting van het straatbeeld, schaduwwerking, verkeers- en parkeerproblemen zal leiden.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroep
Maximale bouwhoogte
4.       [appellant] en anderen betogen dat de maximale bouwhoogte van 11 m, die binnen de bestemming "Woongebied" is toegelaten, te hoog is. Deze bouwhoogte leidt volgens hen om verschillende redenen tot een onevenredige aantasting van hun woongenot.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan binnen de bestemming "Woongebied" voorziet in één bouwvlak, verdeeld in vier deelvlakken met maatvoeringen, waarin verschillende maximale bouw- en goothoogten zijn toegestaan. In het meest zuidelijke deelvlak van het bouwvlak is een maximale bouwhoogte van 7 m toegestaan. In het deelvlak daarboven is een maximale bouwhoogte van 10 m toegestaan. Aan de bovengrens van dat deelvlak ligt een groter deelvlak waarin een maximale bouwhoogte van 11 m is toegestaan. Ten slotte is in het meest noordelijke deelvlak een maximale bouwhoogte van 10 m toegestaan.
-aantasting straatbeeld
4.2.    Ten eerste voeren [appellant] en anderen aan dat de maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld in de Molenstraat, omdat bebouwing met een maximale bouwhoogte van 11 m volgens hen niet past tussen de bestaande, veel lagere bebouwing aan de zijde waar het perceel Molenstraat 24 zich bevindt.
4.3.    De raad heeft zowel in paragraaf 2.2 van de plantoelichting als in het verweerschrift toegelicht dat hij, door verschillende maximale bouwhoogten in het bestemmingsplan vast te leggen, heeft beoogd een getrapte overgang te creëren om zo aan te sluiten op de bestaande bebouwing op de aangrenzende percelen. Ook heeft de raad in de zienswijzennota toegelicht dat de gemeentelijke stadsbouwmeester en een stedenbouwkundige zijn betrokken bij de planvorming en dat zij een positief advies op het plan hebben gegeven.
Bovendien heeft de raad naar aanleiding van het beroep van [appellant] en anderen een stedenbouwkundig advies laten opstellen, waarin bevestigd wordt dat de in het plan voorziene ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is, omdat de Molenstraat wordt gekenmerkt door de afwisseling in bouwhoogten en bouwvolumes.
De Afdeling is gelet op de gegeven onderbouwing van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de maximale bouwhoogten die het bestemmingsplan toestaat vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar zijn. De Afdeling acht daarbij van belang dat, zoals onder 4.1 is vastgesteld, in het plan verschillende maximale bouwhoogten zijn vastgelegd, om daarmee aan te sluiten bij de maximale bouwhoogten die gelden op de aangrenzende percelen.
Het betoog slaagt niet.
¬-bezonning
4.4.    [appellant] en anderen voeren aan dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt ertoe leiden dat zij onevenredige schaduwhinder zullen ervaren. Ze stellen dat uit de bezonningsstudie blijkt dat de maximale bouwhoogten ertoe leiden dat de bezonning van de achtertuin op het perceel Molenstraat 26 op sommige momenten in het jaar, met name in het voorjaar en najaar, met 50% tot 75% afneemt. [appellant] en anderen wijzen er bovendien op dat ook de zonnepanelen op het dak van de woning Molenstraat 26 hierdoor minder zonlicht zullen krijgen. Ook de bewoners van de percelen Molenstraat 21 tot en met 24 zullen met deze maximale bouwhoogten volgens [appellant] en anderen te maken krijgen met een onaanvaardbare toename van schaduwwerking op de voorgevel.
4.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4619, onder 9.4, bestaan er geen wettelijke normen die bepalen dat er een minimum aantal zonuren per dag in een woning moet zijn. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan echter een afweging te maken van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als daartoe aanleiding bestaat, moet ook de eventuele schaduwwerking van de in een bestemmingsplan mogelijk gemaakte bouwwerken voor nabijgelegen woonfuncties worden onderzocht en in die afweging worden betrokken.
Wat betreft de bezonning van de zonnepanelen, heeft de Afdeling eerder, bijvoorbeeld in de uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2795, onder 5.1, overwogen dat de huidige regelgeving de raad er niet toe verplicht om een stedelijke omgeving met bestaande bebouwing zo in te richten dat eigenaren van bestaande gebouwen optimaal gebruik kunnen maken van zonnepanelen.
4.6.    De raad heeft een bezonningsstudie ten grondslag gelegd aan het bestemmingsplan. In zijn verweerschrift heeft de raad echter erkend dat deze bezonningsstudie een kleine schaal kent, geen heldere noordelijke oriëntatie heeft en geen toetsing aan de TNO-norm bevat. Daarom heeft de raad na de vaststelling van het bestemmingsplan een aanvullende bezonningsstudie laten uitvoeren, om de gevolgen van het vaststellen van het bestemmingsplan voor de bezonning van de omliggende percelen specifieker te onderzoeken.
Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is vastgesteld.
Het betoog slaagt in zoverre.
4.7.    Uit de "Bezonningstudie Molenstraat 24 e.o. Delden" van 16 mei 2023, opgesteld door RHO Adviseurs, (hierna: de aanvullende bezonningsstudie) blijkt dat in de woningen op de percelen Molenstraat 19 tot en met 32 wordt voldaan aan de zogeheten strenge TNO-norm, waarbij sprake moet zijn van tenminste 3 bezonningsuren per dag in de periode van 21 januari tot en met 22 november in het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Deze norm heeft echter uitsluitend betrekking op de woonruimten in de woningen en is dus niet van toepassing op de buitenruimten op de aangrenzende percelen.
In de aanvullende bezonningsstudie zijn een aantal animaties opgenomen waarin inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate de schaduwwerking op de buitenruimten van de omliggende percelen zal toenemen ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling stelt aan de hand van deze animaties vast dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt zal leiden tot een aanzienlijke toename van de schaduwwerking op de buitenruimte van het perceel Molenstraat 26 in de middaguren (12:00 u en 15:00 u) op 21 maart en 21 september, en in mindere mate ook in de middaguren op 21 juni en 21 december. Op geen van de toetsingsmomenten in het jaar neemt de schaduwwerking op dat perceel toe om 9:00 u, 17:30 u en 20:00 u (zomer). In mindere mate zal ook de buitenruimte van het perceel Molenstraat 28 in het voor- en najaar door de vaststelling van het bestemmingsplan te maken krijgen met een toename van de schaduwwerking. De Afdeling merkt daarbij wel op dat uit de animaties in de aanvullende bezonningsstudie blijkt dat de buitenruimte van het perceel Molenstraat 26 ook met de bouwmogelijkheden van het hiervoor geldende bestemmingsplan "Delden - Noord" te maken had met een hoge mate van schaduwwerking.
De raad heeft erkend dat de vaststelling van het bestemmingsplan zal leiden tot een toename van de schaduwwerking op de buitenruimte van het perceel Molenstraat 26. De raad heeft echter toegelicht dat hij dit aanvaardbaar heeft geacht, omdat het belang om, met het oog op zorgvuldig ruimtegebruik, optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden om op binnenstedelijke inbreidingsplekken te voorzien in de behoefte aan woningen, volgens de raad zwaarder weegt. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat de omliggende woningen in stedelijk gebied liggen, waardoor het volgens de raad eerder zo is dat de omliggende buitenruimten met schaduwwerking geconfronteerd worden dan daarbuiten. De raad acht de toename van schaduwwerking in de achtertuin ook aanvaardbaar, omdat er in de zomer meerdere uren per dag bezonning mogelijk blijft.
Wat betreft de zonnepanelen op het dak van de woning op het perceel Molenstraat 26, blijkt uit de aanvullende bezonningsstudie dat er enkel op 21 december sprake is van schaduwwerking op de zonnepanelen. In zijn verweerschrift licht de raad toe dat dit in verhouding tot de jaaropbrengst van de zonnepanelen leidt tot een beperkte vermindering van het rendement, omdat het rendement van de zonnepanelen in de winterperiode normaal gesproken al minder is door het beperkte aantal zonuren.
4.8.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met de aanvullende bezonningstudie alsnog inzichtelijk gemaakt welke gevolgen de vaststelling van het bestemmingsplan heeft voor de bezonning van de woonruimten en tuinen van de omliggende percelen. De raad heeft zich op basis daarvan redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat de toename van de schaduwhinder niet onaanvaardbaar is. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in alle woningen wordt voldaan aan de strenge TNO-norm voor bezonning. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat er met de bouwmogelijkheden die het hiervoor geldende bestemmingsplan bood ook al sprake was van een hoge mate van schaduwwerking op de buitenruimte van het perceel Molenstraat 26 en dat er niet gedurende alle momenten van de dag en niet het hele jaar door sprake is van schaduw in de achtertuin. Verder acht de Afdeling van belang dat, hoewel de raad er op basis van de huidige regelgeving niet toe verplicht is om een stedelijke omgeving met bestaande bebouwing zo in te richten dat eigenaren van bestaande gebouwen optimaal gebruik kunnen maken van zonnepanelen, de gevolgen van de schaduwwerking op het rendement van de zonnepanelen zich uitsluitend beperkt tot de wintermaanden.
Gelet daarop komt de Afdeling tot het oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van schaduwwerking op de percelen rondom het plangebied.
4.9.    Na bespreking van de overige beroepsgronden zal de Afdeling concluderen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
-meer kleinschalige uitvoering van het plan
4.10.  [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of een meer kleinschalige uitvoering van het appartementencomplex, met minder bouwlagen, financieel haalbaar of uitvoerbaar zou zijn, gelet op de stedenbouwkundige inpasbaarheid en de gevolgen voor de bezonning.
4.11.  De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij zich bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft gebaseerd op de aanvraag. Omdat de raad de maximale bouwhoogten uit de aanvraag vanuit stedenbouwkundig oogpunt en wat betreft bezonning aanvaardbaar heeft geacht, heeft de raad geen aanleiding gezien om onderzoek te doen naar een meer kleinschalige uitvoering met minder bouwlagen.
4.12.  De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
Dat heeft de raad gedaan. Op pagina 8 van de zienswijzennota, die als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd, heeft de raad toegelicht dat een meer kleinschalige uitvoering van het appartementencomplex op dit perceel niet beter tot zijn recht komt, omdat het belang van woningbouw gezien de toenemende krapte op de woningmarkt in de gemeente Hof van Twente zwaar weegt voor de raad. Gelet op deze toelichting, en omdat de raad de variatie aan toegestane maximale bouwhoogten aanvaardbaar heeft mogen achten zoals hiervoor onder 4.3 en 4.8 is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten onderzoeken of een meer kleinschalige uitvoering met minder bouwlagen financieel haalbaar of uitvoerbaar zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
5.       Verder betogen [appellant] en anderen dat het bestemmingsplan zal leiden tot te veel extra verkeersbewegingen op de Noorderhagen. Zij voeren hiertoe aan dat dit bestemmingsplan in combinatie met het voorgenomen plan om vijftien appartementen op het perceel Noordwal 72 te realiseren zal leiden tot een verdubbeling van het aantal verkeersbewegingen, terwijl er in de huidige verkeerssituatie al sprake is van verkeersoverlast. Daarnaast vrezen [appellant] en anderen dat het instellen van eenrichtingsverkeer aan de Noorderhagen, zoals in de plantoelichting wordt besproken, niet tot het gewenste resultaat zal leiden.
5.1.    In paragraaf 4.11 van de plantoelichting heeft de raad omschreven welke gevolgen het bestemmingsplan heeft voor de verkeerssituatie aan de Noorderhagen. De raad heeft dit gebaseerd op de bevindingen uit het "Verkeerskundig onderzoek Ontwikkeling Molenstraat 24 Delden" van Goudappel (hierna: het verkeerskundig onderzoek), dat als bijlage 7 bij de plantoelichting is gevoegd. Het verkeerskundig onderzoek houdt niet alleen rekening met de potentiële verkeersbewegingen ten gevolge van het vaststellen van het onderhavige bestemmingsplan, maar ook met de potentiële verkeersbewegingen ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Noordwal 72", dat de vijftien appartementen waar [appellant] en anderen naar verwijzen mogelijk maakt.
In de plantoelichting schrijft de raad dat het aantal verkeersbewegingen per etmaal op de Noorderhagen ten gevolge van het onderhavige bestemmingsplan (52 motorvoertuigbewegingen per etmaal) en het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Noordwal 72" (69 motorvoertuigbewegingen per etmaal) met 121 verkeersbewegingen per etmaal zal toenemen, van 115 verkeersbewegingen per etmaal naar 236 verkeersbewegingen per etmaal. De raad concludeert in de plantoelichting dat dit niet tot verkeersoverlast zal leiden, omdat uit het verkeerskundig onderzoek blijkt dat een maximum van ongeveer 500 verkeersbewegingen per etmaal met de huidige inrichting van de Noorderhagen passend is voor een verkeersveilige omgeving. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de vaststelling van het bestemmingsplan niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie zal leiden.
Over wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over het instellen van eenrichtingsverkeer, overweegt de Afdeling als volgt. Ofschoon de raad in paragraaf 4.11 van de plantoelichting benoemt dat de gemeente voornemens is om deze maatregel te treffen om de verkeersafwikkeling op de Noorderhagen te verbeteren, heeft de raad op pagina 6 van de zienswijzennota toegelicht dat deze maatregel los staat van deze bestemmingsplanprocedure. De raad heeft de maatregel gelet op wat hiervoor is overwogen over de capaciteit van de Noorderhagen ook niet noodzakelijk hoeven achten om het verkeer dat als gevolg van het plan wordt gegenereerd op een aanvaardbare manier af te wikkelen. Daarom kan wat is aangevoerd over het instellen van eenrichtingsverkeer naar het oordeel van de Afdeling in dit geval niet leiden tot vernietiging van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
6.       [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen om te kunnen voldoen aan de toegenomen parkeerbehoefte als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Hiertoe voeren zij aan dat er in het plangebied acht parkeerplaatsen worden gerealiseerd, terwijl de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt volgens de gemeentelijke parkeernormen leidt tot een parkeerbehoefte van twaalf parkeerplaatsen. [appellant] en anderen kunnen zich bovendien niet verenigen met het standpunt van de raad dat dit niet tot parkeerproblemen zal leiden, omdat er in de omgeving veel parkeerplaatsen zijn gesitueerd. Volgens hen is dit standpunt onjuist, omdat een groot deel van deze parkeerplaatsen niet in gemeentelijk beheer zijn, maar zich op privéterrein van Carintreggeland bevinden. Volgens hen heeft Carintreggeland geen toestemming gegeven om haar privéterrein te gebruiken als parkeerterrein voor de toekomstige bewoners van het appartementencomplex dat het bestemmingsplan mogelijk maakt, en zal Carintreggeland dit privéterrein mogelijk in de toekomst afsluiten.
Verder voeren [appellant] en anderen aan dat de in het parkeeronderzoek gehanteerde meetmomenten onjuist zijn. Zij wijzen erop dat Delden een toeristisch en historisch stadje is en bijvoorbeeld in vakanties en streekzaterdagen veel bezoekers trekt.
6.1.    In artikel 8.1 van de planregels is het volgende bepaald over parkeren:
"a. Indien de (wijziging van de) omvang, het bouwen van en/of de bestemming van een gebouw danwel het terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, conform Bijlage 1 Parkeernormen Hof van Twente op eigen terrein in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw danwel die functie behoort. Deze ruimte dient op verkeersveilige en afdoende wijze bereikbaar te zijn voor auto's en/of vrachtauto's.
[…]
d. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en c:
1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
2. voorzover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimten, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien."
6.2.    Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen van de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen aan de orde zal komen, dient de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan al wel te bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom zal de Afdeling hierna beoordelen of op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien, en dat de raad zich om die reden niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Vergelijk de uitspraak van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4871, onder 18.5.
6.3.    De raad heeft in paragraaf 4.11 van de plantoelichting toegelicht op welke wijze het bestemmingsplan voorziet in de parkeerbehoefte die ontstaat door de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen. De parkeerbehoefte is onderzocht in het hiervoor onder 5.1 genoemde verkeerskundig onderzoek, dat als bijlage 7 bij de plantoelichting is gevoegd.
Uit dit onderzoek blijkt dat de bij de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen behorende parkeerbehoefte op het hoogtepunt tien parkeerplaatsen bedraagt. De raad heeft in de plantoelichting toegelicht dat het mogelijk is om in het plangebied acht parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Er zijn op eigen terrein dus twee parkeerplaatsen te weinig om in de parkeerbehoefte van het plan te voorzien. Dit betekent dat er voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de in het plan voorziene ontwikkeling met toepassing van artikel 8.1, onder d, van de planregels moet worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1, onder a, van de planregels.
De raad heeft in de plantoelichting toegelicht dat er in de Molenstraat en omgeving relatief veel parkeerplaatsen zijn gesitueerd. In zijn verweerschrift verwijst de raad naar het "Parkeeronderzoek Delden centrumgebied" van Bureau de Groot Volker van 7 oktober 2022 (hierna: het parkeeronderzoek), waarin de bezettingsgraad van het gehele centrumgebied van Delden is onderzocht. Uit dit parkeeronderzoek blijkt dat de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen in het centrumgebied van Delden op het drukste moment 62% bedraagt. De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat er daardoor voldoende restcapaciteit is om in de omgeving van het plangebied te voorzien in de parkeerbehoefte van twee parkeerplaatsen waarin het plan niet op eigen terrein kan voorzien. Daarom zal het plan volgens de raad niet tot parkeerproblemen leiden.
6.4.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het parkeeronderzoek gebaseerd is op onjuiste meetmomenten, overweegt de Afdeling als volgt. In het parkeeronderzoek is omschreven dat de metingen van dinsdag 6 september 2022 tot en met zaterdag 10 september 2022 overdag om het uur zijn uitgevoerd. De onderzoeksperiode valt buiten de regionale schoolvakanties en op een moment zonder grote evenementen. Bovendien is in het parkeeronderzoek ook omschreven dat de weersomstandigheden tijdens de onderzoeksperiode normaal waren voor de tijd van het jaar, om uit te sluiten dat de onderzoeksresultaten worden beïnvloed door de weersomstandigheden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de in het parkeeronderzoek gehanteerde meetmomenten niet representatief zijn. Ook volgt de Afdeling [appellant] en anderen niet in hun standpunt dat de door hen genoemde piekmomenten hadden moeten worden betrokken in het parkeeronderzoek, omdat deze piekmomenten geen representatieve weergave geven van de parkeersituatie rondom het plangebied.
6.5.    De Afdeling is gelet op het parkeeronderzoek en de toelichting van de raad van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan aannemelijk was dat met toepassing van artikel 8.1, onder d, sub 2, van de planregels zou kunnen worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.1, onder a, van de planregels. De Afdeling overweegt dat niet op voorhand moet worden geoordeeld dat buiten het plangebied niet voldoende parkeergelegenheid beschikbaar zal zijn voor de bewoners en bezoekers van het appartementencomplex, omdat er voldoende restcapaciteit in de openbare ruimte is. Daarbij betrekt de Afdeling dat slechts twee parkeerplaatsen in het openbare gebied moeten worden gevonden en dat de rest van de benodigde parkeerplaatsen wel op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd.
6.6.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het privéterrein in de nabijheid van het plangebied mogelijk gesloten zal worden, overweegt de Afdeling dat dit niet tot het oordeel kan leiden dat de raad op voorhand had moeten oordelen dat voor het plan niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien. Niet in geschil is immers dat het privéterrein ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan openbaar toegankelijk was.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Zoals de Afdeling hiervoor onder 4.6 heeft overwogen, is het besluit van 13 december 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Molenstraat 24" genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, omdat de raad heeft erkend dat geen deugdelijk bezonningsonderzoek aan het plan ten grondslag is gelegd. Het beroep van [appellant] en anderen is daarom gegrond. Het genoemde besluit moet worden vernietigd. De raad heeft met de aanvullende bezonningsstudie alsnog zorgvuldig onderzocht welke gevolgen de in het plan voorziene ontwikkeling heeft voor de bezonning van omliggende percelen en inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij deze gevolgen heeft betrokken in zijn besluitvorming, zoals is overwogen onder 4.7 en 4.8. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb in stand te laten. Dat betekent dat het plan kan worden uitgevoerd.
Proceskosten
8.       De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hof van Twente van 13 december 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Delden-Noord, herziening Molenstraat 24";
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV.      veroordeelt de raad van de gemeente Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 68,47, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V.       gelast dat de raad van de gemeente Hof van Twente aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
780-1117