ECLI:NL:RVS:2025:172
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling
Op 22 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 november 2024. De vreemdeling was op 30 oktober 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak van de Raad van State werd geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken, ondanks het feit dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging van de vreemdeling niet rechtmatig was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de minister had moeten veroordelen in de proceskosten, omdat het gebrek betrekking had op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De overige grieven van de vreemdeling leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, en bevestigde de uitspraak voor het overige. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 1360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.