ECLI:NL:RVS:2025:172

Raad van State

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
BRS24000444
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling

Op 22 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 november 2024. De vreemdeling was op 30 oktober 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft hoger beroep ingesteld.

In de uitspraak van de Raad van State werd geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken, ondanks het feit dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging van de vreemdeling niet rechtmatig was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank de minister had moeten veroordelen in de proceskosten, omdat het gebrek betrekking had op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De overige grieven van de vreemdeling leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, en bevestigde de uitspraak voor het overige. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 1360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

BRS.24.000444
Datum uitspraak: 22 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 november 2024 in zaak nr. NL24.42527 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2024 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 november 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, advocaat in Heerlen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.In grief 1 betoogt de vreemdeling terecht dat het oordeel van de rechtbank dat het gebruik van handboeien tijdens de overbrenging niet rechtmatig is geweest tot een proceskostenveroordeling had moeten leiden. De rechtbank had aanleiding moeten zien om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat het gebrek betrekking heeft op de staandehouding, overbrenging en ophouding van de vreemdeling. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraken van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2, en 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2738, onder 2.1. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet gedaan.
2.Wat de vreemdeling verder in de grieven 2 en 3 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover daarbij de minister niet is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van de vreemdeling. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden. De Afdeling past bij de proceskosten voor het hoger beroep een wegingsfactor licht (factor 0,5) toe, omdat het hoger beroep alleen gaat over de proceskostenveroordeling en van eenvoudige aard is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.verklaart het hoger beroep gegrond;
II.vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 18 november 2024 in zaak nr. NL24.42527, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1360,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2025
47-1137