202300949/1/R3.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Haarle, gemeente Tubbergen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Tubbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1] Haarle en [locatie 2] Geesteren" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2025, waar [appellant], vergezeld door [persoon A], bijgestaan door mr. B. Benard, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vergezeld door [persoon B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 13 april 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan maakt onder meer de realisatie van een woning op het perceel [locatie 1] in Haarle mogelijk. Om deze woning mogelijk te maken, wordt 630 m2 aan landschapontsierende bebouwing op het perceel [locatie 1] en 654 m2 aan landschapontsierende bebouwing op het perceel [locatie 2] gesloopt. Daarvoor maakt de raad gebruik van de beleidsregel "Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Tubbergen 2014" (hierna: het Rood voor Rood-beleid), die het mogelijk maakt om een compensatiewoning te realiseren in ruil voor investeringen in ruimtelijke kwaliteit, zoals de sloop van schuren of stallen.
[appellant] woont op het perceel [locatie 3]. Hij kan zich niet verenigen met het besluit. Hij vindt dat de raad zijn belangen niet zorgvuldig heeft afgewogen. Daarnaast is de Rood voor Rood-regeling volgens hem niet juist toegepast.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ingetrokken beroepsgrond
4. [appellant] heeft zijn beroepsgrond dat de raad het Rood voor Rood-beleid niet kon toepassen bij de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat de raad het Rood voor Rood-beleid bevroren had, op de zitting ingetrokken.
Gronden van het beroep
Onjuiste toepassing Rood voor Rood-beleid
5. [appellant] betoogt dat de raad het Rood voor Rood-beleid niet juist heeft toegepast. Hiertoe voert [appellant] aan dat aan bepaalde voorwaarden uit het beleid niet is voldaan. Zo wordt volgens [appellant] niet voldaan aan de voorwaarde dat de oppervlakte van de te slopen bouwwerken minimaal 1000 m2 moet zijn, omdat er op het perceel [locatie 1] slechts 630 m2 aan bebouwing wordt gesloopt. Volgens [appellant] staat artikel 5.1, eerste lid, van het Rood voor Rood-beleid eraan in de weg dat er meerdere slooplocaties op verschillende percelen worden gebruikt om aan de sloopnorm van 1000 m2 te voldoen.
Daarnaast blijkt volgens [appellant] niet uit de aanvraag dat er sprake is van één aanvrager voor beide locaties, terwijl dit op grond van artikel 4.1, zesde lid, van het Rood voor Rood-beleid wel een voorwaarde voor het toepassen van dat beleid is.
Zelfs als aan de hiervoor genoemde voorwaarden wel zou worden voldaan, zou het realiseren van de compensatiewoning op het perceel [locatie 1] volgens [appellant] niet in overeenstemming met het Rood voor Rood-beleid zijn, omdat de compensatiewoning volgens hem niet aansluit op een kern, dorpsrand, buurtschap, lint of een bestaande erfstructuur, terwijl dit wel een vereiste voor de toepassing van het Rood voor Rood-beleid is. Daarom is het bestemmingsplan volgens [appellant] in strijd met artikel 5.2, derde lid, van het Rood voor Rood-beleid.
5.1. De relevante bepalingen uit het Rood voor Rood-beleid luiden als volgt:
"4.1 Uitgangspunten ten aanzien van sloop
De volgende uitgangspunten zijn van toepassing ten aanzien van de sloop:
1. Ter compensatie van de sloop van minimaal 1000 m2 landschapsontsierende bebouwing kan, onder voorwaarden, één bouwkavel voor een woning worden toegekend.
[…]
6. Het is niet toegestaan om een gedeelte van een erf aan te melden en het overige deel via andere aanvragers aan te melden.
[…]
8. Slooplocaties mogen worden geclusterd. Hiermee wordt bedoeld dat op meerdere locaties gesloopt gaat worden om aan de sloopnorm te voldoen.
[…]
5.1 Locatie bouwkavel
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke uitgangspunten gelden ten aanzien van de locatie van de bouwkavel.
1. De bouwkavel wordt op de slooplocatie gesitueerd. Hieronder wordt verstaan dat de bouwkavel binnen het bestaande bouwperceel van de slooplocatie wordt gesitueerd.
2. De compensatiekavel en de woning dienen een mooi ensemble te vormen met de (eventueel) reeds aanwezige, overblijvende gebouwen.
3. De bouwkavel voor een woning mag geen onevenredige aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken. Voorkomen moet worden dat de toekenning van een bouwkavel voor een woning ten koste gaat van het functioneren en de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de afstanden die moeten worden aangehouden ten opzichte van deze bedrijven in verband met stankemissie.
4. Op slooplocaties waar geen bouwblok/bouwperceel is opgenomen kan niet worden teruggebouwd.
5.2 Uitzonderingen ten aanzien van de locatie van de bouwkavel
Er zijn situaties waarbij een uitzondering kan worden gemaakt op hetgeen is opgenomen in 5.1. Dit kan het geval zijn in de volgende situaties:
[…]
3. Bij terugbouwen elders moet de compensatiewoning aansluiten op bestaande bebouwing. Het kan dan gaan om kernen, dorpsranden, buurtschappen, lintbebouwing en bestaande erfstructuren. […]"
-meerdere slooplocaties
5.2. Artikel 4.1, achtste lid, van het Rood voor Rood-beleid, bepaalt dat slooplocaties mogen worden geclusterd, wat inhoudt dat er op meerdere locaties gesloopt wordt om aan de sloopnorm te voldoen. Naar het oordeel van de Afdeling staat artikel 5.1, eerste lid, van het Rood voor Rood-beleid er niet aan in de weg dat de geclusterde slooplocaties zich op verschillende percelen bevinden, en dat, zoals in dit geval, de woningbouwkavel zich op een van die slooplocaties bevindt. De Afdeling is daarom van oordeel dat het bestemmingsplan voldoet aan de in artikel 4.1, eerste lid, van het Rood voor Rood-beleid bepaalde sloopnorm van 1000 m2, omdat er op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in totaal 1284 m2 aan landschapontsierende bebouwing wordt gesloopt.
-meerdere aanvragers
5.3. In de aanvraag om de vaststelling van het bestemmingsplan van 17 januari 2022 wordt uitsluitend [partij] als aanvrager vermeld. [appellant] heeft zijn stelling, dat op basis van de aanvraag niet vaststaat dat er niet meer dan één aanvrager is, niet nader onderbouwd. De Afdeling ziet al daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan in strijd met artikel 4.1, zesde lid, van het Rood voor Rood-beleid heeft vastgesteld.
-compensatiewoning sluit niet aan op bestaande bebouwing
5.4. Uit de aanhef van artikel 5.2 van het Rood voor Rood-beleid volgt dat deze bepaling beschrijft in welke situaties er een uitzondering op de uitgangspunten uit artikel 5.1 van het Rood voor Rood-beleid kan worden gemaakt. Dit betekent dat wat in artikel 5.2 is omschreven enkel van toepassing is in gevallen waarin er niet aan de uitgangspunten uit artikel 5.1 van het Rood voor Rood-beleid wordt voldaan. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de uitgangspunten die zijn omschreven in artikel 5.1 van het Rood voor Rood-beleid. Dat betekent dat artikel 5.2, derde lid, van het Rood voor Rood-beleid, waar [appellant] naar verwijst, in dit geval niet van toepassing is.
5.5. Concluderend is de Afdeling van oordeel dat wat [appellant] heeft aangevoerd niet leidt tot het oordeel dat de raad het Rood voor Rood-beleid onjuist heeft toegepast bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting woongenot
6. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende belang heeft toegekend aan het feit dat de bouw van de woning die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn woongenot aantast. Hiertoe voert hij aan dat de dichtstbijzijnde buren door de bouw van de nieuwe woning op een afstand van 40 m komen te wonen, terwijl dit voor de vaststelling van het bestemmingsplan 200 m was. Volgens [appellant] tast dit zijn privacy en gevoel van vrijheid aan, is het zicht van en naar de nieuwe woning nadelig voor hem en zal er over en weer geluidsoverlast zijn.
6.1. Het oostelijke deel van het perceel [locatie 1], dat grenst aan het perceel waar [appellant] woont, heeft de bestemming "Wonen" gekregen. Op dit bestemmingsvlak is ook een bouwvlak opgenomen, op een afstand van ruim 40 m van de woning van [appellant]. Op grond van artikel 4.2.1 van de planregels kan op het perceel één woning worden gebouwd. In artikel 4.2.2, onder a, van de planregels is bepaald dat bijgebouwen op maximaal 30 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd. Dit houdt in dat er op ongeveer 22 m van de woning van [appellant] een bijgebouw gerealiseerd zou kunnen worden. Verder is de landschappelijke inpassing van het perceel [locatie 1] door middel van een voorwaardelijke verplichting in artikel 4.4.3 van de planregels verankerd.
6.2. Voor zover [appellant] geen planologische veranderingen op het naast zijn woning gelegen perceel wenst, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet heeft mogen kiezen voor een woonbestemming met de hiervoor genoemde bebouwingsmogelijkheden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het voorheen geldende bestemmingsplan op 22 m van de woning van [appellant] bebouwing voor een intensieve veehouderij toestond. Bovendien was de maximale oppervlakte van deze bebouwing aanzienlijk groter dan de maximale oppervlakte van 317 m2 aan bijgebouwen die het nieuwe bestemmingsplan toestaat.
Verder heeft de raad toegelicht dat de landschappelijke inpassing van het perceel, die zoals gezegd met een voorwaardelijke verplichting in artikel 4.4.3 van de planregels is vastgelegd, waarborgt dat er vanuit de compensatiewoning geen direct zicht zal zijn op de woning van [appellant].
Voor zover [appellant] vreest voor geluidsoverlast, is het naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk dat van een woonperceel met één woning een zodanige geluidsbelasting zal uitgaan naar het aangrenzende perceel, dat [appellant] onevenredige geluidhinder zal ondervinden. Daarbij betrekt de Afdeling dat onder het voorheen geldende plan ook niet was uitgesloten dat de woning van [appellant] aan geluidsbelasting werd blootgesteld, omdat bebouwing voor en het gebruik als een intensieve veehouderij was toegestaan.
De Afdeling is van oordeel dat de raad de belangen van [appellant] voldoende heeft meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het vaststellen van het bestemmingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
Waardedaling woning
7. [appellant] betoogt dat het vaststellen van het bestemmingsplan tot gevolg heeft dat de waarde van zijn woning zal dalen. Hiertoe voert hij aan dat het realiseren van een woning op een dusdanig korte afstand van zijn woning ertoe leidt dat van vrij wonen in het buitengebied geen sprake meer is.
7.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
780-1117