202308012/1/R1.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Zwanenburg,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2023 heeft het college opnieuw geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan voor het realiseren van een bedrijfswoning op het perceel [locatie] te Boesingheliede (hierna: het perceel).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door A.J. van Putten en J. van der Velden, beiden rechtsbijstandverlener in Zoetermeer, vergezeld door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.P. Kamp, advocaat in Amsterdam, en mr. M.Y. van der Bas, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant] exploiteert op het perceel een paardentrainingsstal. Voor een paardentrainingsstal heeft het college op 25 februari 2019 een omgevingsvergunning verleend. Het perceel is eigendom van [persoon]. Het perceel ligt op ongeveer 60 m van de Rijksweg A9. Het perceel ligt nabij de luchthaven Schiphol, op ongeveer 1 km van de start- en landingsbaan Polderbaan en onder de aanvliegroute noord van de Zwanenburgbaan, die op ongeveer 3 km afstand ligt. Op 24 oktober 2019 heeft [persoon] een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Noord". Het perceel heeft de bestemmingen "Agrarisch" en "Luchtvaartverkeerzone-lib". De bedrijfswoning voor een paardentrainingsstal is in strijd met het bestemmingsplan, omdat op gronden met een agrarische bestemming gebruik voor een paardentrainingsstal niet is toegestaan en er daarnaast ook geen bebouwing is toegestaan op het perceel.
Het college heeft bij besluit van 30 november 2023 geweigerd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan. Aan het besluit heeft het college een advies van de werkgroep ruimtelijke advisering ten grondslag gelegd. De bedrijfswoning is volgens het college in strijd met een goede ruimtelijke ordening, onder meer omdat er vanwege een slechte luchtkwaliteit en de geluidbelasting vanwege lucht- en verkeerslawaai geen sprake kan zijn van een gezond en goed woon- en leefklimaat op het perceel. [appellant] kan zich niet met de weigering omgevingsvergunning verenigen.
2.1. Het besluit van 30 november 2023 is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3057. Bij die uitspraak heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 2 december 2020 tot afwijzing van dezelfde aanvraag tot omgevingsvergunning vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Intrekking van het beroep van [persoon]
3. Op de zitting heeft [persoon] het beroep, voor zover dat door hem is ingesteld, ingetrokken.
Wettelijk kader
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Mandaat
5. [appellant] betoogt dat de teammanager Regulering Bouw onbevoegd was om het besluit van 30 november 2023 namens het college te nemen, omdat de bevoegdheid om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo niet aan hem is gemandateerd.
5.1. De Afdeling stelt vast dat het college op grond van artikel 2 in samenhang met nummer 6.1 van bijlage II van het besluit "Besluit mandaat en machtiging Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2023 gemeente Haarlemmermeer" (hierna: het Mandaatsbesluit) de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna: de directeur) mandaat heeft verleend om te beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo. Op grond van artikel 6, eerste lid, van het mandaatsbesluit in samenhang met artikel 1 van het besluit "Besluit ondermandaat en ondermachtiging Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied Gemeente Haarlemmermeer 2023" heeft de directeur ondermandaat verleend aan de teammanager. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, gaat het besluit om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wabo. Artikel 2.12 van de Wabo is niet de grondslag voor de vergunning, maar geeft het toetsingskader weer voor de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. In wat [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de teammanager onbevoegd was om namens het college het besluit te nemen.
Het betoog treft geen doel.
Voorbereiding van het besluit
6. [appellant] betoogt dat het college ter voorbereiding van het besluit ten onrechte niet opnieuw de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft toegepast. Hierdoor heeft [appellant] niet voldoende kunnen reageren op het nieuwe besluit.
6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling staat het bevoegd gezag het in beginsel vrij om bij het opnieuw in de zaak voorzien terug te vallen op de procedure die aan het besluit ten grondslag lag, dan wel de gehele procedure opnieuw te doorlopen. Zie onder meer de uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:471. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin het uit een oogpunt van zorgvuldige voorbereiding van een besluit, mede gelet op het verhandelde in die eerste procedure en de aard en ernst van de gebreken die tot vernietiging hebben geleid, niet passend moet worden geoordeeld indien het bevoegd gezag ermee volstaat terug te vallen op de eerdere procedure en niet een nieuw ontwerpbesluit opstelt en ter inzage legt. Het college heeft op de zitting gesteld dat het opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegd. [appellant] heeft deze stelling betwist. Nu het college in het besluit van 30 november 2023 niet heeft vermeld dat het opnieuw een ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegd en daar ook verder niet van is gebleken, gaat de Afdeling ervan uit dat het college bij de voorbereiding van het besluit is teruggevallen op het ontwerpbesluit dat is opgesteld in de procedure die heeft geleid tot het besluit van 2 december 2020. Net als het bestreden besluit, strekte het ontwerpbesluit tot weigering van de vergunning. Het bestreden besluit behelst verder met name een reactie op de redenen waarop de Afdeling het eerdere besluit heeft vernietigd. De Afdeling concludeert dat het college het daarom in dit geval passend heeft mogen achten om terug te vallen op de procedure die ten grondslag lag aan het besluit van 2 december 2020.
Het betoog slaagt niet.
De verklaring van geen bedenkingen
7. [appellant] betoogt het college ten onrechte in het besluit geen aandacht heeft besteed aan de overwegingen van de Afdeling over een verklaring van geen bedenkingen (hierna: vvgb) en in zoverre de uitspraak van 9 augustus 2023 niet in acht heeft genomen.
7.1. Het college heeft in het besluit van 30 november 2023 overwogen dat het de aanvraag getoetst heeft aan het nieuwe raadsbesluit "Adviesrecht gemeenteraad, delegatie van bevoegdheden en verplichte participatie onder de Omgevingswet". Op grond van artikel 4 van het raadsbesluit is adviesrecht niet noodzakelijk voor een aanvraag waarbij een omgevingsvergunning wordt geweigerd. Dat betekent dat in dit geval een vvgb niet langer vereist is. Het college is hiermee gemotiveerd ingegaan op de overwegingen van de Afdeling over een vvgb.
Het betoog slaagt niet.
Het ontwerp van de bedrijfswoning
8. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ontwerp voor de bedrijfswoning onvoldoende is onderbouwd, zowel stedenbouwkundig als in termen van ruimtelijke ordening.
8.1. Het college heeft het besluit van 30 november 2023 niet opnieuw met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen, in het licht van de goede procesorde, kunnen geen nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, tenzij het nieuwe besluit [appellant] in een nadeligere positie brengt ten opzichte van het oorspronkelijke besluit. Zie de uitspraken van de Afdeling van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:220, onder 13.1, en 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853, onder 12. Van deze uitzondering is hier geen sprake. [appellant] had deze beroepsgrond al tegen het besluit van 2 december 2020 naar voren kunnen brengen. De Afdeling laat wat [appellant] in dit verband aanvoert, dan ook buiten bespreking. Heeft het college mogen weigeren de omgevingsvergunning te verlenen?
9. [appellant] betoogt dat het college niet heeft mogen weigeren om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen voor de bedrijfswoning. Hij betoogt dat het college heeft miskend dat een bedrijfswoning noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering. Een bedrijfswoning is nodig om toezicht te houden op de paarden in verband met calamiteiten en geboorten, en om diefstal van paarden te voorkomen.
Daarnaast betoogt [appellant] dat een bedrijfswoning op het perceel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft zich namelijk ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een gezond en goed woon- en leefklimaat op het perceel. Volgens [appellant] kan de bedrijfswoning van drie dove gevels worden voorzien, waardoor de woning kan voldoen aan de daarvoor geldende geluidsnormen. Hij wijst er daarbij op dat andere panden in de omgeving ook drie dove gevels hebben. Ter ondersteuning verwijst [appellant] naar een in zijn opdracht door adviesbureau Peutz B.V. opgesteld akoestisch rapport van 29 mei 2024. Volgens hem volgt uit dit rapport ook dat met het nemen van verschillende maatregelen de bedrijfswoning aan de geluidsnormen kan voldoen. [appellant] voert aan dat het college dit rapport ten onrechte niet heeft meegenomen bij zijn beoordeling.
Ook voert [appellant] aan dat het college geen onderzoeksrapport ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt over luchtkwaliteit.
9.1. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
9.2. Het college heeft zich bij de door hem verrichte belangenafweging op het standpunt gesteld dat een bedrijfswoning op het perceel niet noodzakelijk is. Bij de beoordeling van de noodzaak van een bedrijfswoning op het perceel is het college terecht uitgegaan van de op het perceel toegestane activiteiten. Op 25 februari 2019 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor een paardentrainingsstal. Een paardenhouderij is op het perceel niet toegestaan. Of een bedrijfswoning noodzakelijk is bij een paardenhouderij heeft het college dan ook terecht niet beoordeeld.
Het college heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat een bedrijfswoning bij een paardentrainingsstal niet noodzakelijk is. De stelling dat een bedrijfswoning nodig is om toezicht te houden en diefstal van paarden te voorkomen, is onvoldoende, aangezien daar alternatieven voor zijn, zoals camerabewaking en verlichting met sensoren.
Het college heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat er op het perceel geen gezond en goed woon- en leefklimaat mogelijk is. De aanvraag heeft betrekking op een bedrijfswoning die aan de zuidoostzijde van het perceel is voorzien, in het verlengde van de stal. Vast staat dat zowel de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeer van 48 dB als de maximale ontheffingswaarde van 53 dB uit de Wet geluidhinder op drie gevels van de bedrijfswoning worden overschreden. De gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer op de Rijksweg A9 en op de IJweg en het vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol zal op de bedrijfswoning 71 dB bedragen. De Afdeling overweegt dat deze geluidsbelasting de gecumuleerde geluidsbelasting van 68 dB die het college voor het perceel nog acceptabel acht, te boven gaat. Het college heeft naast de hoogte van de gecumuleerde geluidbelasting van belang mogen achten dat een geluidsluwe gevel bij de voorziene bedrijfswoning ontbreekt. Het college heeft onbetwist gesteld dat er geen geluidschermen zijn of zullen komen langs de Rijksweg A9 aan de kant waar het perceel ligt. Voor zover [appellant] heeft gewezen op het rapport van Peutz B.V., heeft het college dit rapport niet kunnen betrekken bij het besluit van 30 november 2023, nu het besluit van een eerdere datum is dan het rapport.
De Afdeling is verder van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ook als de bedrijfswoning wordt uitgevoerd met drie dove gevels, dit niet leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Weliswaar zou in dat geval mogelijk kunnen worden voldaan aan de Wet geluidhinder, maar de geluidbelasting op het perceel wordt daardoor als zodanig niet lager. Dit geldt ook voor de in het rapport van Peutz en de door [appellant] op de zitting genoemde alternatieve maatregelen tot het terugbrengen van de geluidsbelasting op de woning, zoals het plaatsen van Silent Air gevelschermen, wat daar verder ook van zij. Daarbij komt dat het college heeft toegelicht dat indien bij nieuwe ontwikkelingen niet wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurgrenswaarden, het maximaal één dove gevel per woning wenst toe te staan, omdat daarmee natuurlijke ventilatie nog mogelijk is. Bij toepassing van dit uitgangspunt wordt volgens het college voorkomen dat wordt meegewerkt aan woningen waarbij de geluidsbelasting op de gevels te hoog wordt.
Bovendien heeft het college aan zijn standpunt over het woon- en leefklimaat ten grondslag mogen leggen dat het een bedrijfswoning op korte afstand van de A9 ook vanwege de luchtkwaliteit ter plaatse onwenselijk acht. Dat het college geen concreet onderzoek heeft laten verrichten naar de luchtkwaliteit op het perceel betekent niet dat het college dit aspect niet bij de afweging van belangen heeft mogen betrekken. Het is van algemene bekendheid dat het langdurig verblijven in de buurt van drukke wegen vanwege luchtverontreiniging tot gezondheidsrisico’s leidt. Op de zitting heeft het college opgemerkt dat het aanhouden van een minimale afstand van 150 m tot een snelweg volgt uit een GGD-richtlijn, waarmee het de GGD-richtlijn "Medische milieukunde: Luchtkwaliteit en gezondheid" bedoelt.
Gelet op dit alles is de Afdeling van oordeel dat het college zich alleen al vanwege de geluidsituatie op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake kan zijn van een gezond en goed woon- en leefklimaat op het perceel. Het college heeft daarom mogen weigeren een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen voor de bedrijfswoning.
Het betoog slaagt niet.
Overige punten
10. In wat [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen weigeren omgevingsvergunning te verlenen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
163-1138
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
[…].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…]
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].
Bestemmingsplan "Buitengebied-Noord"
Artikel 3.1
a. De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor: volwaardige agrarische bedrijfsactiviteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering, met uitzondering van […] paardenfokkerij en paardenhouderij.
Besluit mandaat en machtiging Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied 2023 gemeente Haarlemmermeer
Artikel 2
1. Aan de directeur alsmede diens plaatsvervanger wordt voor zover het bevoegdheden van het college betreft, mandaat, machtiging en volmacht verleend overeenkomstig het bij dit besluit behorende register, dat is opgenomen als bijlage II bij dit besluit.
[…]
4. Aan de directeur alsmede diens plaatsvervanger wordt mandaat, machtiging onderscheidenlijk volmacht verleend om alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen te verrichten ter voorbereiding en uitvoering van de taken en bevoegdheden bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 6
1. De directeur dan wel diens plaatsvervanger kan de bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, in ondermandaat, ondermachtiging en ondervolmacht opdragen aan ondergeschikten, tenzij dit is uitgesloten in het register.
Bijlage II Register behorend bij besluit mandaat en machtiging
6.1 Beslissen op aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.6 van de Wabo.
Besluit ondermandaat en ondermachtiging Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied Gemeente Haarlemmermeer 2023
Artikel 1
1. Aan de medewerker aangesteld in de functie van adjunct-directeur en de medewerker aangesteld in de functie van teammanager wordt ondermandaat en ondermachtiging verleend voor de bevoegdheden genoemd in het register van bijlage I met in achtneming van de artikelen 2 en 3.