ECLI:NL:RVS:2025:1706

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
202305305/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Nijmegen

Op 16 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep over een omgevingsvergunning die was verleend aan Onstenk Beheer B.V. voor de bouw van elf appartementen op het perceel Hatertseweg 755 in Nijmegen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 28 mei 2021, ondanks dat het project in strijd was met het bestemmingsplan 'Nijmegen Zuid 2017'. Dit bestemmingsplan kent onder andere de bestemming 'Gemengd', met bouwvlakken voor zowel wonen als horeca, en een bestemming 'Tuin'. De appellant, die een pizzeria op het perceel exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing op 13 juli 2023, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Afdeling heeft de zaak op 18 maart 2025 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.B. Ullah, betoogde dat het college niet bevoegd was om de omgevingsvergunning te verlenen en dat de rechtbank niet had onderkend dat de aanvraag niet de juiste procedure had doorlopen. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vergunning op de juiste grondslag was verleend. De Afdeling bevestigde dat het enkele feit dat een deel van het appartementencomplex buiten de aanduiding 'wonen' is voorzien, niet betekent dat er geen hoofdgebouw is. Ook werd vastgesteld dat de realisering van elf zelfstandige woonruimten mogelijk is, zonder dat het aantal toegestane woningen op het perceel toeneemt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202305305/1/R1.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: [appellant]), gevestigd in Nijmegen, gemeente Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juli 2023 in zaak nr. ARN 22/2660 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2021 heeft het college aan Onstenk Beheer B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van elf appartementen op het perceel Hatertseweg 755 in Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 april 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 maart 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.B. Ullah, advocaat in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Spoeltman, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 17 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Onstenk Beheer heeft een omgevingsvergunning aangevraagd om een appartementencomplex te bouwen op het perceel. De bestaande bebouwing zal worden gesloopt. [appellant] exploiteert een pizzeria op het perceel.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Nijmegen Zuid 2017". Het perceel heeft onder andere de bestemming "Gemengd". Daarbinnen liggen een bouwvlak met de aanduiding "wonen" en een bouwvlak met de aanduiding "horeca". Ook heeft het perceel de bestemming "Tuin". Het appartementencomplex is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het gedeeltelijk is voorzien buiten het bouwvlak voor wonen en op gronden met de bestemming "Tuin". Verder is de goothoogte van het appartementencomplex hoger dan is toegestaan.
Het college heeft voor het bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor).
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Hij kan zich hiermee niet verenigen. Volgens [appellant] was het college niet bevoegd om de omgevingsvergunning met toepassing van de hiervoor genoemde artikelen te verlenen.
Wettelijk kader
3.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Heeft het college op de juiste grondslag de omgevingsvergunning verleend?
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor, de omgevingsvergunning te verlenen. Volgens [appellant] is in plaats daarvan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo van toepassing. Daarom had bij de aanvraag van de omgevingsvergunning niet de reguliere, maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure moeten worden doorlopen.
Ter onderbouwing van zijn betoog voert [appellant] aan dat het appartementengebouw niet als hoofdgebouw is te beschouwen, omdat het grotendeels op gronden is voorzien waarop niet gebouwd mag worden ten behoeve van woongebruik. Daarom wordt wat betreft het deel van het appartementencomplex dat op die gronden is voorzien, niet voldaan aan de definitie van bijbehorend bouwwerk. Verder komt het door het college als hoofdgebouw aangemerkte deel van het appartementencomplex volgens hem niet op hetzelfde perceel als waar het als bijbehorende bouwwerk aangemerkte deel van het appartementengebouw is voorzien. Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college ook toepassing had moeten geven aan artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor. Dit is nodig om het strijdige gebruik voor wonen mogelijk te maken op gronden met de bestemming "Tuin".
Daarnaast wijst [appellant] erop dat het aantal woningen toeneemt, wat in strijd is met artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor. Volgens [appellant] is het niet realistisch dat binnen het bouwvlak met de aanduiding "wonen" elf appartementen kunnen worden gerealiseerd. Deze appartementen zouden een kleinere gebruiksoppervlakte hebben dan gemiddeld.
4.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 8.4 tot en met 10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan in de eerste plaats het volgende nog toe. Het enkele feit dat een deel van het appartementencomplex buiten de aanduiding "wonen" is voorzien, betekent niet dat er geen hoofdgebouw is.
Verder wijst de Afdeling er nog op dat, zoals zij eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 7 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3617, voor de beantwoording van de vraag of gronden als één perceel in de zin van het Bor moeten worden aangemerkt, de feitelijke actuele situatie van belang is, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden. Het is dus niet noodzakelijk dat de gronden dezelfde bestemming hebben.
Voor zover [appellant] betoogt dat onderdeel 9, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Bor had moeten worden toegepast voor het strijdig gebruik op gronden met de bestemming "Tuin", benadrukt de Afdeling dat onderdeel 1 zowel op de bouw als het gebruik in strijd met het bestemmingsplan ziet. Het college heeft daarom terecht geen toepassing gegeven aan onderdeel 9.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de realisering op het perceel van elf zelfstandige woonruimten, hoewel klein, mogelijk is. De rechtbank is er terecht vanuit gegaan dat daarmee het aantal toegestane woningen op het perceel niet toeneemt. Er is dus geen strijd met artikel 5, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
163-1138
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…];
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
[…].
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…];
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
[…].
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder: […]
bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
[…];
hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan […];
[…];
9. het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten […];
[…].
Artikel 5
1. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. Deze eis is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in:
[…];
c. artikel 4, onderdelen 9 en 11.
[…].