ECLI:NL:RVS:2025:1700

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
202206244/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Moerbeistraat te Made en de gevolgen voor omwonenden

Op 16 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Moerbeistraat te Made" dat op 29 september 2022 door de raad van de gemeente Drimmelen is vastgesteld. Het plan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen op gronden waar voorheen nutsgebouwen stonden. Appellant sub 1, eigenaar van een garagebedrijf, en appellant sub 2, een omwonende, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. Appellant sub 1 vreest voor beperkingen in zijn bedrijfsvoering en verkeersveiligheid, terwijl appellant sub 2 zich zorgen maakt over zijn woongenot en natuurwaarden. De Afdeling heeft de zaak op 20 januari 2025 ter zitting behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift en ter zitting de argumenten van de appellanten weerlegd. De Afdeling oordeelt dat de raad voldoende gemotiveerd heeft waarom de richtafstanden uit de VNG-brochure kunnen worden verkleind en dat de verkeersveiligheid niet in het geding is. De Afdeling heeft het beroep van appellant sub 1 ongegrond verklaard, maar het beroep van appellant sub 2 gegrond, omdat de raad de maximale goot- en bouwhoogte in de planregels onjuist heeft vastgesteld. De Afdeling heeft het besluit van de raad vernietigd voor dit onderdeel en de raad opgedragen om dit binnen vier weken te corrigeren. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant sub 2.

Uitspraak

202206244/1/R2.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in Made, gemeente Drimmelen,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in Made, gemeente Drimmelen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Drimmelen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan  "Moerbeistraat te Made" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Roose, rechtsbijstandverlener in Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Falan, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij A]), bijgestaan door mr. D.F. Lansbergen, rechtsbijstandverlener in Arnhem, en [partij C] en de [partij D], bijgestaan door mr. A.A.M. van Beek, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 4 februari 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het plan voorziet in de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te realiseren op de gronden aan de [locatie 1] en [locatie 2] in Made waar voorheen twee nutsgebouwen stonden. De woningen zijn gebouwd door initiatiefnemer [partij C] en worden inmiddels bewoond door [partij A] en [partij D].
3.       [appellant sub 1] heeft een garagebedrijf en vreest voor beperkingen in zijn bedrijfsvoering en voor de verkeersveiligheid. [appellant sub 2] vreest voor zijn woongenot en voor de aantasting van natuurwaarden. Zowel [appellant sub 1] als [appellant sub 2] grenzen met hun gronden aan het plangebied.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [appellant sub 1]
-         Richtafstanden VNG-brochure
5.       [appellant sub 1] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Zijn belangen botsen met die van de bewoners van de nieuwe woningen vanwege de korte afstand tussen zijn garagebedrijf en de nieuwe woningen. [appellant sub 1] voert aan dat de richtafstand van 10 m uit de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) niet zonder meer toegepast mag worden. Een combinatie van twee vrijstaande woningen direct naast een bestaand garagebedrijf is onwenselijk. Bovendien is er uit oogpunt van milieubelasting sprake van een bijzondere situatie, nu de nieuwbouwwoningen, anders dan de bestaande dichterbij gelegen woningen, op de Moerbeistraat zijn georiënteerd, waar ook de bedrijfsactiviteiten van de garage plaatsvinden.
5.1.    De raad heeft voldoende gemotiveerd waarom de richtafstand uit de VNG-brochure voor een bedrijf in milieucategorie 2 van 30 m naar 10 m verkleind kan worden door zich op het standpunt te stellen dat het garagebedrijf ligt in een "gemengd gebied" door de aanwezigheid van andere functies naast wonen. Omdat de feitelijke afstand tussen het garagebedrijf en de perceelgrens van de nieuwe woningen ongeveer 21 m bedraagt, wordt ruimschoots aan deze richtafstand voldaan.
Voor zover [appellant sub 1] stelt dat zijn bedrijfsvoering verder wordt beperkt door de twee nieuwe woningen overweegt de Afdeling dat die bedrijfsvoering, naast de dichterbij gelegen woningen aan de Haasdijk, reeds wordt beperkt door zijn eigen, dichterbij gelegen woning, die op hetzelfde perceel staat als zijn garagebedrijf en die ook een woonbestemming heeft. Het standpunt van de raad dat de twee nieuwe woningen geen extra beperking opleveren voor het garagebedrijf van [appellant sub 1] is derhalve juist.
Het betoog slaagt niet.
-         Verkeersveiligheid
6.       [appellant sub 1] betoogt dat door de realisatie van de twee woningen de verkeersveiligheid in het geding is. Hij voert aan dat de Moerbeistraat een doodlopend en zeer smal weggetje is dat alleen diende voor twee garagebedrijven en een nutsbedrijf. Volgens [appellant sub 1] wordt de weg gebruikt voor bedrijfsactiviteiten zoals laden en lossen, waardoor inmenging met woonverkeer, fietsers, voetgangers en spelende kinderen tot verkeersonveilige situaties zal leiden. [appellant sub 1] wijst er ook op dat de weg, na al die jaren, tot de bedrijfsruimte van het garagebedrijf gerekend moet worden.
6.1.    De raad heeft geen aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat de ontsluiting van het plangebied via de Moerbeistraat tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. Daarbij heeft hij kunnen betrekken de gemiddelde rijbaanbreedte van 4,80 m, de alternatieve ontsluiting voor langzaam verkeer via de Acaciastraat en de relatief geringe toename van het aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal met 17, waardoor het totaal op 134 per etmaal komt terwijl de maximale capaciteit voor een erftoegangsweg 4.000 per etmaal is. Bovendien heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de Moerbeistraat openbaar is en een verkeerbestemming heeft waardoor deze niet tot de bedrijfsruimte van het garagebedrijf gerekend kan worden.
Het betoog slaagt niet.
-         Belangenafweging
7.       [appellant sub 1] stelt dat het gemeentebestuur nalatig heeft gehandeld en niets heeft gedaan om zijn belang serieus te beoordelen. Volgens hem is hij zowel in de voorbereidingsfase als in de vaststellingsfase meermaals genegeerd waardoor hij het vermoeden heeft dat er een onevenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat er bewust naar een gewenste en vooraf bepaalde beslissing is toegewerkt.
7.1.    De stukken waar [appellant sub 1] ter onderbouwing van zijn standpunt naar verwijst zien op bezwaren die overeenkomen met zijn zienswijze en daar heeft de raad in de nota van zienswijze ook op gereageerd. Voor het overige verwijst [appellant sub 1] naar stukken die betrekking hebben op de vergunningprocedure voor de bouw van de twee woningen. Deze vergunningen zijn inmiddels onherroepelijk en staan hier niet ter beoordeling. Er is gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat er een onevenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat er bewust naar een gewenste en vooraf bepaalde beslissing is toegewerkt.
Het betoog slaagt niet.
-         Schade
8.       [appellant sub 1] betoogt dat hij door het plan schade leidt in de vorm van verlies van pensioen nu zijn bedrijf onverkoopbaar is geworden omdat de potentie van de bedrijfslocatie ingrijpend is verslechterd.
8.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het garagebedrijf van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
-         Zienswijze
9.       [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Het beroep van [appellant sub 2]
-         Procedurele aspecten
10.     [appellant sub 2] betoogt dat niet naar hem is geluisterd, dat de dialoog tussen hem en het gemeentebestuur gebrekkig is geweest en dat het plan als hamerstuk is behandeld. Dit is volgens [appellant sub 2] in strijd met het beginsel van fair play en de Nationale Omgevingsvisie, die op 11 september 2020 is vastgesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daaruit volgt dat er een goede samenwerking tussen overheid en burgers moet zijn en dat er gestreefd moet worden naar een win-winsituatie, aldus [appellant sub 2].
10.1.  Dat er niet naar [appellant sub 2] is geluisterd en dat de dialoog gebrekkig is geweest kan de Afdeling niet volgen. De raad wijst terecht op de geboden inspraakmogelijkheden en de bewonersavond, naar aanleiding waarvan het plan is aangepast, alsmede de mogelijkheid om over het ontwerpplan zienswijzen in te dienen. De raad is in de nota van zienswijzen gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 2] en heeft getracht om het plan in samenwerking met omwonenden tot stand te laten komen.
Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat er niet naar [appellant sub 2] is geluisterd, de dialoog gebrekkig is geweest en dat de raad in strijd met het beginsel van fair play en de Nationale Omgevingsvisie heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
11.     [appellant sub 2] betoogt dat de initiatiefnemer verkeerde informatie heeft verstrekt over de voorheen op het perceel rustende bedrijfsbestemming waardoor de planprocedure opnieuw moet plaatsvinden. [appellant sub 2] wijst erop dat in het voorontwerp en in het ontwerp van de plantoelichting beschreven staat dat de vorige bestemming van de gronden "Bedrijf" was, maar dit moet "Bedrijf-Nutsvoorziening" zijn. Hierdoor zijn omwonenden op het verkeerde been gezet, aldus [appellant sub 2].
11.1.  De raad wijst er terecht op dat het voorontwerp een ambtelijk concept is en geen onderdeel is van de formele planprocedure. Daarnaast is het ontwerpplan onderdeel van de voorbereidingsprocedure en kunnen naar aanleiding van de zienswijzen die daarop worden gegeven verbeteringen in het plan worden doorgevoerd en onduidelijkheden worden weggenomen. Verder stelt de raad zich terecht op het standpunt dat omwonenden door de enkele onvolledige benaming van de voorheen geldende bedrijfsbestemming in de niet bindende plantoelichting niet op het verkeerde been zijn gezet en dat de juiste benaming te raadplegen is via www.ruimtelijkeplannen.nl, thans www.omgevingswet.overheid.nl. De raad heeft daarom terecht geen aanleiding gezien om het bestemmingsplan opnieuw in procedure te brengen.
Het betoog slaagt niet.
-         Strijd met beleid
12.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan niet in lijn is met de Structuurvisie 2033 (hierna: de Structuurvisie), de Woonvisie 2017-2021 (hierna: de Woonvisie) en de Omgevingsvisie Drimmelen (hierna: de Omgevingsvisie), die respectievelijk op 27 februari 2014, 9 maart 2017 en 18 november 2021 door de raad zijn vastgesteld. Ook is het plan volgens [appellant sub 2] in strijd met de Nationale Omgevingsvisie. [appellant sub 2] wijst erop dat in de plantoelichting staat dat de ontwikkeling past binnen de prioriteiten en afwegingsprincipes van de Nationale Omgevingsvisie, dat in de Structuurvisie wordt gesteld dat "Blauwgroene gemeente" de slogan van de gemeente Drimmelen is, dat in de Woonvisie en in de plantoelichting de nadruk wordt gelegd op betaalbare woningen, en dat in de Omgevingsvisie staat dat behoefte is aan meer goedkope koopwoningen, sociale huurwoningen en dure huurwoningen en dat ingezet wordt op kleinschalige inbreidingslocaties. Volgens [appellant sub 2] wordt de ruimte niet efficiënt dan wel niet in lijn met het voorgenoemde beleid gebruikt. [appellant sub 2] voert aan dat de beoogde woningen vallen binnen het duurdere segment, dat onnodig veel groen wordt verwijderd en dat er andere inrichtingen denkbaar zijn waarbij veel meer woningen gerealiseerd kunnen worden en waarbij het groen wordt behouden.
12.1.  De door [appellant sub 2] geciteerde passages zijn algemeen geformuleerd en dwingen de raad niet tot een andere invulling van het plan dan hij heeft gedaan. De raad heeft in de plantoelichting voldoende gemotiveerd dat het plan past binnen de kaders van de Structuurvisie en Woonvisie, mede omdat sprake is van een inbreidingslocatie die tevens duurzaam is. Daarmee heeft de raad gekozen voor een invulling die niet met het aangehaalde beleid in strijd is.
Het betoog slaagt niet.
-         Andere inrichtingen
13.     [appellant sub 2] betoogt dat er andere inrichtingen van het plangebied mogelijk zijn. Hij wijst erop dat hij heeft voorgesteld om de woningen, zoals voorheen met de aanwezige nutsgebouwen, achter elkaar te plaatsen.
13.1.  De raad stelt dat reeds in het vorige plan een gevellijn aan de zijde van de Moerbeistraat was opgenomen. In het nieuwe plan is deze gevellijn ook aangehouden. De voorgevels van de twee nieuwe woningen dienen dan ook op deze gevellijn georiënteerd te worden. Dit is volgens de raad in ruimtelijk opzicht een toereikende en logische inrichting van het plangebied waardoor niet is gekozen voor de door [appellant sub 2] aangedragen andere inrichting. Bovendien zou afwijken van dit planologische principe tot gevolg hebben dat de woning die dan niet aan de Moerbeistraat is gelegen bereikbaar zou moeten worden gemaakt door een gedeelte van het plangebied als openbaar toegankelijk in te richten.
Gelet hierop heeft de raad het door [appellant sub 2] voorgestelde alternatief afgewogen bij de vaststelling van het plan en toereikend gemotiveerd waarom niet voor dat alternatief is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
-         Woon- en leefklimaat
14.     [appellant sub 2] stelt dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast. Hij voert aan dat de realisatie van de twee woningen zijn zonlichttoetreding beperkt en zijn privacy aantast omdat vanuit de woningen in zijn tuin en huis kan worden gekeken. Daarnaast wijst [appellant sub 2] erop dat hij, toen hij het huis 32 jaar geleden kocht, niet kon weten dat op de gronden achter zijn huis woningen konden komen. Volgens [appellant sub 2] is het oneerlijk dat de beoogde woningen op kortere afstand van zijn woning komen dan de destijds aanwezige nutsgebouwen en dat de woningen van de buren op grotere afstand liggen.
14.1.  De raad stelt zich op het standpunt dat het hier een bebouwde omgeving betreft, binnen stedelijk gebied conform de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, waar andere eisen mogen worden gesteld aan bijvoorbeeld lichtinval en bezonning dan in een minder bebouwde omgeving. De raad wijst erop dat de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens volgens de planregels minimaal 3 m dient te bedragen en dat het gaat om maximaal twee vrijstaande woningen op ruime kavels. Verder brengt de raad naar voren dat tussen de woning en tuin van [appellant sub 2] en het plangebied nog een gang zit waarlangs de tuin van [appellant sub 2] (en die van hun buren) achterom kan worden bereikt. De afstand van de achtergevel van de woning van [appellant sub 2] tot de dichtstbijzijnde voorziene woning bedraagt ongeveer 13 m. Bovendien was voor de bouwhoogte van de woningen oorspronkelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Kern Made" en is naar aanleiding van de zienswijzen de goot- en bouwhoogte door de initiatiefnemer verlaagd naar 6 respectievelijk 10 m in plaats van 7 respectievelijk 11 m, aldus de raad.
14.2.  In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 2] geen aanspraak kan maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit de woning, ook niet als het vorige bestemmingsplan daar geen woonbebouwing toestond of bebouwing verder weg was gelegen.
Gelet op de toegestane bouwhoogtes en in aanmerking genomen dat de afstand van de achtergevel van de woning van [appellant sub 2] tot de dichtstbijzijnde voorziene woning ongeveer 13 m bedraagt, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat met de planologische wijziging sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor [appellant sub 2].
Het betoog slaagt niet.
-         Strijd met soortenbescherming in Wet natuurbescherming
15.     [appellant sub 2] betoogt dat met het plan de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) wordt overtreden. [appellant sub 2] wijst erop dat in 2018 een omgevingsvergunning is verleend voor het verwijderen van een houtopstand op de gronden aan de Moerbeistraat. Met deze vergunning zijn volgens [appellant sub 2] bomen gekapt in het broedseizoen en is hoogstwaarschijnlijk de voortplantingsplaats van vleermuizen vernietigd waardoor destijds tweemaal in strijd is gehandeld met de Wnb en er herstel dient plaats te vinden. Volgens [appellant sub 2] voorziet het plan ten onrechte niet in dergelijk herstel, bijvoorbeeld door herplanting van bomen of het aanbrengen van vestigingsmateriaal voor vleermuizen. Hierdoor wordt de Wnb voor de derde keer overtreden, aldus [appellant sub 2].
15.1.  De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Activiteiten in het verleden en mogelijke gevolgen voor beschermde soorten daarvan zijn in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde. Uit de door bureau Tritium Advies B.V. uitgevoerde "Quickscan flora en fauna" van 22 februari 2019 blijkt dat er geen aanleiding bestaat om te vrezen dat de wijziging van het plangebied leidt tot overtreding van de Wnb. Er wordt geadviseerd om de zorgplicht ten aanzien van soorten in acht te nemen en voorgenomen bouwwerkzaamheden overdag uit te voeren om een verstorend effect op eventueel foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een ontheffing in het kader van de Wnb wordt niet noodzakelijk geacht; [appellant sub 2] heeft deze conclusie niet bestreden. De raad ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het flora en fauna onderzoek te twijfelen en meent dat natuurwaarden in voldoende mate en zorgvuldig zijn onderzocht. Daarom heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Voor het treffen van de door [appellant sub 2] gewenste herstelmaatregelen bestond bij de vaststelling van dit plan dan ook geen aanleiding.
Het betoog slaagt niet.
-         Omvang van het bouwvlak en intensivering van het gebruik
16.     [appellant sub 2] betoogt dat de raad de grote omvang van het bouwvlak onvoldoende heeft gemotiveerd. Hij wijst erop dat onder het vorige plan een deel van de gronden als "Groen" was bestemd waar nu bouwvlak komt. Bovendien zorgt het grote bouwvlak volgens [appellant sub 2] ervoor dat intensiever gebruik van de gronden aannemelijk is, bijvoorbeeld voor een bedrijf of beroep aan huis. Hij vindt dat de gevolgen hiervan onvoldoende zijn onderzocht.
16.1.  [appellant sub 2] kan geen blijvende rechten ontlenen aan de eerdere bestemming "Groen". Bovendien heeft de raad wat betreft maatvoering en situering van de woningen aangesloten bij het bestemmingsplan "Kern Made". Verder is de mogelijkheid van beroep of bedrijf aan huis opgenomen in het vorige plan en heeft de raad daar met de woonbestemming bij aangesloten. In de bijbehorende planregels worden daaraan beperkende voorwaarden gesteld, bijvoorbeeld dat het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken. Er bestaat gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de omvang van het bouwvlak voor twee woningen onvoldoende is gemotiveerd en zal leiden tot onaanvaardbare overlast.
Het betoog slaagt niet.
-         Maximale goot- en bouwhoogte in planregel onjuist
17.     [appellant sub 2] betoogt dat de nota van zienswijzen met betrekking tot de maximale goot- en bouwhoogte onjuist in de planregels is overgenomen.
17.1.  In 2.4 van de nota van zienswijzen is het volgende gesteld: "De goot- en bouwhoogtes zijn naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp verlaagd naar maximaal 6 respectievelijk 10 m. In het huidige plan wordt een hoogte van maximaal 7 respectievelijk 11 m mogelijk gemaakt. Door de hoogte te verlagen wordt aangesloten bij de wens vanuit de omgeving en de hoogte van omliggende woningen." In artikel 3.2.1, aanhef en sub g, van de planregels is echter het volgende opgenomen: "Voor het bouwen gelden de volgende regels: de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 7 m respectievelijk 11 m bedragen". Gelet hierop leidt het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel tot een rechtsonzekere situatie.
Het betoog slaagt.
Conclusie
18.     Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De raad hoeft aan [appellant sub 1] geen proceskosten te vergoeden.
19.     Gelet op wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat gaat over de vaststelling van artikel 3.2.1, sub g, van de planregels is genomen in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
20.     Omdat niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien, namelijk door te bepalen dat deze uitspraak wat betreft dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de woningen reeds zijn gebouwd overeenkomstig een onherroepelijke omgevingsvergunning waarbij een goot- en bouwhoogte van 6 m respectievelijk 10 m in acht zijn genomen. Verder betrekt de Afdeling dat partijen, waaronder vergunninghouder, ter zitting hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen deze aanpassing, dat het een verlaging van de bouwhoogte betreft, en dat sprake is van een doodlopende straat.
21.     De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
22.     De raad moet aan [appellant sub 2] proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II.       verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Drimmelen van 29 september 2022 waarbij het bestemmingsplan "Moerbeistraat te Made" gewijzigd is vastgesteld, voor zover het betreft artikel 3.2.1, sub g, van de planregels;
IV.      bepaalt dat artikel 3.2.1, sub g, van de planregels komt te luiden:
"de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 6 m respectievelijk 10 m bedragen";
V.       bepaalt dat deze uitspraak, wat het onderdeel IV. betreft, in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover vernietigd;
VI.      draagt de raad van de gemeente Drimmelen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV., wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
VII.     veroordeelt de raad van de gemeente Drimmelen tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VIII.    gelast de raad van de gemeente Drimmelen aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 184,00, met dien verstande dat het bestuursorgaan bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boermans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
429-1140