202401625/1/A3.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Asten,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 31 januari 2024 in zaak nr. 23/1861 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Asten.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft de burgemeester een machtiging verstrekt aan toezichthouders van de gemeente Asten om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning gelegen aan de [locatie] in Asten.
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 12 maart 2025, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door D.T.N. Huisman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 12 januari 2023 heeft de burgemeester een machtiging verstrekt aan toezichthouders van de gemeente Asten om zonder toestemming van [appellant] zijn woning binnen te treden. Op deze datum zijn de toezichthouders binnengetreden in een loods op het perceel van [appellant]. De loods is zowel vanuit het woonhuis als van buitenaf te betreden. De toezichthouders zijn de loods van buitenaf binnengetreden en hebben het woonhuis niet betreden.
De burgemeester heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de burgemeester zich op het standpunt gesteld dat de loods dat is binnengetreden geen woning is, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi), en daar ook geen deel van uitmaakt. Daarom was — achteraf gezien — geen machtiging nodig om de loods te betreden. Volgens de burgemeester heeft [appellant] hierdoor geen procesbelang bij het opkomen tegen de machtiging.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de loods die is binnengetreden op het perceel van [appellant] geen woning is, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi. Uit de uiterlijke kenmerken, zoals weergegeven op de overgelegde foto's, volgt dat zich in die ruimte geen huiselijk privéleven afspeelt. In de loods staan geen meubels of andere huisraad. Weliswaar oefent [appellant] geen beroep of bedrijf uit in de loods en gebruikt hij deze alleen als hobbyruimte, maar dat maakt niet dat de loods onderdeel is van het woonhuis en daarmee een woning is. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de loods van buitenaf bereikbaar is via twee afzonderlijke deuren, namelijk een grote roldeur en een aparte toegangsdeur. Omdat de binnengetreden loods op het perceel van [appellant] geen woning is zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi, hadden de toezichthouders geen machtiging nodig om het pand te betreden. Dat heeft tot gevolg dat [appellant] in de bezwaarfase niet kon bereiken wat hij wilde. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het verstrekken van een machtiging die vervolgens niet wordt gebruikt of die achteraf niet nodig blijkt te zijn, geen wijziging in de grondrechten van [appellant] oplevert.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de burgemeester in zijn standpunt is gevolgd dat hij geen procesbelang heeft. Hij voert hiertoe aan dat de loods een besloten ruimte is die hoort bij de woning, de machtiging op onjuiste gronden is verleend, en dat hij door de machtiging in zijn (grond)rechten is beperkt.
Moet de loods aangemerkt worden als een woning in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Awbi?
4. Artikel 2, eerste lid, van de Awbi luidt: "Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond."
4.1. In de memorie van toelichting bij de Awbi, Kamerstukken II 1984-1985, 19073, nr. 3, staat: "Het grondrecht van de onschendbaarheid van de woning beschermt de huisvrede, dat wil zeggen het ongestoord verblijf in een ruimte die tot exclusief verblijf voor een persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd is. Het huisrecht strekt tot bescherming van dit ongestoorde gebruik van de woning, en dus niet tot bescherming van de eigendom of de huur daarvan. In het licht van de strekking van de grondwettelijke bescherming van het huisrecht is er geen aanleiding deze bescherming ook te doen uitstrekken tot met een woning verbonden ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en die van buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden. Of een ruimte een woning is, wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming."
4.2. In dit geval bevinden het woonhuis en de loods zich op één perceel op een industrieterrein. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij het perceel met het woonhuis en de loods heeft gekocht zodat hij in de loods zonder overlast te veroorzaken zijn hobby’s kan uitoefenen. Die bestaan uit het restaureren van auto’s, waarvoor hij onder meer lasapparatuur in de loods aanwezig heeft. Ook beschikt hij over draai- en freesapparatuur. De loods is zowel vanuit het woonhuis als van buitenaf te betreden. Aan de buitenkant van de loods zijn twee afzonderlijke deuren, een grote roldeur en een aparte toegangsdeur. Op de oprit van de loods staan meerdere auto’s geparkeerd, die worden gebruikt voor zijn hobby’s. [appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling te kennen gegeven dat hij de loods uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van zijn hobby’s. De binnengetreden toezichthouders hebben blijkens hun rapportage en daarbij behorende foto’s ter plaatse in de loods gereedschappen, auto’s, diverse onderdelen en brandstoftanks aangetroffen, maar geen huisraad. De Afdeling is gelet op al deze omstandigheden van oordeel dat de loods een met de woning verbonden ruimte is die in het geheel niet voor bewoning is bestemd en die van buitenaf via een eigen ingang kan worden betreden. De aan de loods werkelijk gegeven bestemming is de uitoefening van hobby’s. Daarom wordt niet voldaan aan de definitie van een woning zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Awbi. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Is het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard?
5. Omdat de loods geen woning is in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Awbi, was er op grond van de Awbi geen machtiging nodig om de loods binnen te treden. Nu de toezichthouders geen gebruik hebben gemaakt van de machtiging, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] geen belang had bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit waarbij de machtiging tot binnentreden in de woning gelegen aan de [locatie] in Asten is afgegeven. Net als de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellant] met zijn bezwaar niet kon bereiken wat hij wilde bereiken. Zelfs als de burgemeester zijn bezwaar gegrond had verklaard en de machtiging niet in stand was gebleven, kan de conclusie niet zijn dat de toezichthouders ten onrechte de loods hebben betreden. Die bevoegdheid van de toezichthouders was immers ook zonder machtiging blijven bestaan. Om deze reden heeft de burgemeester het tegen het besluit van 12 januari 2023 gerichte bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft het betoog van [appellant] over zijn grondrechten, verwijst de Afdeling naar overweging 5.7. van de uitspraak van de rechtbank, waar zij niets aan heeft toe te voegen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
7. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Singh, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Singh
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
190-990