ECLI:NL:RVS:2025:1689

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
202500486/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling tentamen Rechtsfilosofie door het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een beroep van [appellant], een derdejaars student Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam, tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens (CBE) dat zijn administratief beroep ongegrond verklaarde. Het CBE had eerder de beoordeling van zijn tentamen Rechtsfilosofie, dat op 25 juli 2024 was afgenomen, bevestigd. [appellant] had voor dit tentamen een score van 5,4 behaald, welke was afgerond naar een 5,0. Hij was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat deze op onjuiste gronden was genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 5 maart 2025, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het CBE aanwezig waren via een videoverbinding. De Afdeling oordeelde dat het CBE zorgvuldig had gehandeld en dat de beoordelingsprocedure niet onzorgvuldig was verlopen. De Afdeling concludeerde dat de beslissing van het CBE om het beroep ongegrond te verklaren terecht was, en dat de overschrijding van de wettelijke beslistermijn geen onrechtmatigheid met zich meebracht. De uitspraak werd gedaan op 16 april 2025.

Uitspraak

202500486/1/A2.
Datum uitspraak: 16 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 25 juli 2024 hebben de examinatoren van het vak Rechtsfilosofie van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam het tentamen van [appellant] beoordeeld met een 5,4 die is afgerond naar een 5,0.
Bij beslissing van 20 januari 2025 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 maart 2025, waaraan [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door A. Kramer, in gezelschap van A. Salomons, voorzitter van de examencommissie, en T  Wolff, vakcoördinator van het vak Rechtsfilosofie, allen via een videoverbinding, hebben deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is derdejaars student van de opleiding Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Amsterdam. In studiejaar 2023-2024 heeft [appellant] het vak Rechtsfilosofie (hierna: het vak) gevolgd. Het tentamen voor het vak bestaat uit drie open vragen, die voor 60% meewegen in het eindcijfer, en een casusvraag, die voor 40% meetelt voor het eindcijfer. Bij beslissing van 25 juli 2024 heeft [appellant] voor het tentamen van dit vak een 5,4 toegekend, wat betekent dat hij het vak heeft afgerond met een 5,0. [appellant] is het niet eens met de beoordeling en stelt dat de beslissing van 25 juli 2024 op onjuiste gronden is genomen.
2.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beslissing CBE
3.       Het CBE heeft bij beslissing van 20 januari 2025 het administratief beroep van [appellant] tegen de beslissing van 25 juli 2024 ongegrond verklaard. Het CBE heeft vooropgesteld dat het niet kan treden in het vaststellen van de beoordelingsnormen en de toepassing daarvan bij het toekennen van het resultaat. Het CBE heeft verduidelijkt dat het wel een oordeel kan geven over de vraag of de examinatoren zorgvuldig hebben gehandeld en of zij in redelijkheid tot hun beslissing hebben kunnen komen. Het CBE heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de betrokken examinatoren blijk geven van een onredelijk oordeel. Daarbij heeft het CBE in aanmerking genomen dat door de wijze waarop het tentamen is beoordeeld, namelijk door drie beoordelaars die gebruik hebben gemaakt van vooraf vastgestelde beoordelingscriteria en antwoordindicaties, het cijfer van [appellant] zorgvuldig tot stand is gekomen. Bovendien is uit de wijze van beoordelen niet gebleken dat de examinatoren voorschriften van procedurele aard hebben geschonden. Ook heeft het CBE in aanmerking genomen dat [appellant] verschillende keren feedback heeft ontvangen van de examinatoren.
Beroep [appellant] en de beoordeling daarvan
4.       [appellant] betoogt dat het CBE heeft miskend dat de beoordeling van het tentamen niet correct, onzorgvuldig en in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur is en hij daarom ten onrechte een 5,4 heeft behaald voor het vak. Dat sprake is van een subjectieve en onzorgvuldige beoordeling blijkt volgens hem uit het feit dat verschillende beoordelaars verschillende scores hebben toegekend aan dezelfde antwoorden. Dit getuigt van inconsistente toepassing van de beoordelingscriteria. Daarnaast was de herbeoordeling partijdig. De examinator die een herbeoordeling van het werk van [appellant] heeft gedaan was zich namelijk bewust van de eerdere beoordelingen, waardoor hij zich daardoor heeft laten leiden in plaats van een onafhankelijke inschatting te maken. Ook stelt [appellant] dat het in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel om een herbeoordeling niet te laten verrichten door een andere examinator. Bovendien had het gehele tentamen opnieuw beoordeeld moeten worden en niet slechts twee vragen. Volgens [appellant] is de beslissing van het CBE ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel, omdat het cijfer 5,4 afgerond wordt naar een 5,0. Tot slot stelt [appellant] dat ook sprake is van strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel omdat de beslissing van het CBE pas op 20 januari 2025 naar hem is verzonden, terwijl de hoorzitting plaatsvond op 24 oktober 2024. Daarmee heeft het CBE de termijn om binnen 6 weken uitspraak te doen, met een mogelijke verlenging van veertien dagen, overschreden.
4.1.    De Afdeling stelt voorop dat artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan onderzoeken of het college terecht de beoordeling in stand gelaten heeft omdat bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enige andere wet in formele zin zijn gesteld. Voor zover het beroep van [appellant] is gericht tegen een beslissing inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen, blijven de gronden die daarop betrekking hebben op grond van het bovenstaande buiten beschouwing. De Afdeling beoordeelt de beroepsgronden wel voor zover daarin wordt geklaagd dat de procedure van beoordelen niet zorgvuldig is geweest. Dit betekent dat de Afdeling geen oordeel kan geven over wat [appellant] aanvoert over de inhoud van de feedback en de kritische beoordeling door de examinatoren van het tentamen Rechtsfilosofie.
4.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is niet gebleken dat de procedure van het beoordelen van het tentamen onzorgvuldig is verlopen. Ter zitting heeft het CBE uitgelegd hoe de eerste beoordeling en de twee herbeoordelingen hebben plaatsgevonden en dat die zijn uitgevoerd door drie verschillende beoordelaars, waarbij de twee herbeoordelaars zelfs minder punten zouden hebben toegekend als zij de eerste beoordelaar waren geweest. Verder heeft de vakcoördinator ter zitting nog toegelicht dat herbeoordelingen plaatsvinden in de online omgeving waarin de eerder gegeven feedback niet is te zien. Deze gang van zaken wijst niet op onzorgvuldigheid. Dat een 5.4 wordt afgerond naar een 5.0 is niet onevenredig, maar overeenkomstig artikel 4.6, zevende lid, van het Examenreglement 2023-2024. Verder heeft [appellant] in zijn aanvankelijke verzoek gevraagd om herbeoordeling van twee specifieke vragen; deze zijn opnieuw beoordeeld. Dat niet het gehele tentamen is herbeoordeeld, is dan ook niet onzorgvuldig. Verder maakt de overschrijding van de wettelijke beslistermijn, anders dan [appellant] stelt, de beslissing niet onrechtmatig.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025
488-972
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.13
1. Het instellingsbestuur stelt voor elke door de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling bevat adequate en heldere informatie over de opleiding of groep van opleidingen.
Onderwijs- en examenregeling - Faculteit der Rechtsgeleerdheid 2023-2024
Artikel A-4.6
1. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. Alleen hele of halve cijfers - met uitzondering van het cijfer 5,5 - worden toegekend. De afronding geschiedt op de wijze zoals beschreven in het Examenreglement.
2. Het eindcijfer 6,0 of hoger geldt als voldoende.
Artikel A-4.7
1. De examinator plaatst uiterlijk een week na het tentamen de normantwoorden tezamen met het tentamen op de digitale leeromgeving. Ten aanzien van de normantwoorden geschiedt dit steeds onder voorbehoud, ook wanneer dit niet uitdrukkelijk is aangegeven.
2. Uiterlijk op het moment waarop de uitslag wordt bekendgemaakt, worden de gehanteerde beoordelingsnormen en de definitieve normantwoorden op de digitale leeromgeving geplaatst.
Examenreglement 2023-2024 - Regels en richtlijnen examencommissie Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Artikel 4.6 - Beoordeling
1. De beoordeling van schriftelijke (deel)tentamens geschiedt aan de hand van tevoren schriftelijk vastgelegde, en eventueel naar aanleiding van de correctie bijgestelde beoordelingsnormen.
2. Ingeval bij de beoordeling van een (deel)tentamen meer dan een examinator is betrokken, beoordelen alle examinatoren aan de hand van dezelfde beoordelingsnormen.
3. De wijze van beoordeling is zodanig dat de student kan nagaan hoe de uitslag van het schriftelijk of mondeling (deel)tentamen tot stand is gekomen.
[…]
6. Cijfers worden gegeven op een schaal van 1 tot en met 10. Alleen hele of halve cijfers - met uitzondering van het cijfer 5,5 - worden toegekend.
[…]
8. Cijfers van (en inclusief) 4,75 tot (exclusief) 5,5 worden afgerond op 5,0. Cijfers van (en inclusief) 5,5 tot (exclusief) 6,25 worden afgerond op 6,0. Het eindcijfer 6,0 of hoger geldt als voldoende.
[…].
Studiegids 2023-2024
Toetsing
Het tentamen bestaat uit twee onderdelen: (1) drie of vier open vragen en (2) een casusvraag. N.B. Bij de bepaling van het eindcijfer weegt het eerste onderdeel mee voor 60% en het tweede onderdeel voor 40%. De inhoudelijke leerdoelen worden getoetst in beide onderdelen. Voor een nadere toelichting op het tentamen en de beoordelingscriteria, zie de Studieleidraad.
Er is elk jaar 1 herkansing.