ECLI:NL:RVS:2025:1622

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
202406289/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

Op 10 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie. De aanvraag was op 19 maart 2025 afgewezen, waarop betrokkene, die om asiel had verzocht, een beroep van rechtswege heeft ingediend. Dit beroep is ontstaan in het kader van een hoger beroep van de minister tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 september 2024. De Afdeling heeft in eerdere uitspraken aangegeven dat zaken die onder de reikwijdte van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie vallen, in beginsel aangehouden worden totdat het Hof deze vragen heeft beantwoord. Dit geldt ook voor het hoger beroep van de minister, dat nog steeds is aangehouden. De Afdeling heeft besloten het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de minister van 19 maart 2025 door te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, voor verdere behandeling. De rechtbank is beter toegerust om asielbesluiten in eerste aanleg te toetsen. De minister hoeft voor dit moment geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202406289/3/V1.
Datum uitspraak: 10 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het van rechtswege ontstane beroep in het geding tussen:
[betrokkene],
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2025 heeft de minister een aanvraag van betrokkene om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Hiertegen is ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb een beroep van rechtswege ontstaan, hangende het hoger beroep van de minister tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 september 2024 in zaak nr. NL24.12220.
Betrokkene heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft in haar uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2829, onder 24, te kennen gegeven dat zij genoodzaakt is om alle zaken die vallen onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen, die zij aan het Hof van Justitie heeft voorgelegd, in beginsel aan te houden totdat het Hof deze vragen heeft beantwoord. Het hoger beroep van de minister valt hier onder en is dus nog steeds aangehouden.
2.       Het besluit van 19 maart 2025 wordt, gelet op artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Betrokkene heeft bij brief van 2 april 2025 laten weten het niet eens te zijn met dat besluit en heeft hiertegen beroepsgronden gericht.
3.       De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 19 maart 2025, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. De Afdeling acht het passend dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit toetst en dat tegen dat oordeel hoger beroep openstaat. De rechtbank is er namelijk op ingericht om in eerste aanleg asielbesluiten te toetsen en zitting te houden in dit soort zaken. Hiermee wordt ook recht gedaan aan de in afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vw 2000 neergelegde functie van de hogerberoepsrechter.
4.       De minister hoeft voor dit moment geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verwijst het beroep van rechtswege tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie van 19 maart 2025, V-[…], ter behandeling als beroep naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2025
392