202206004/5/R2.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
Ice Agency B.V., gevestigd in Wateringen, gemeente Westland,
verzoekster,
om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de bij uitspraak van 19 oktober 2023 in zaaknr. 202206004/2/R2 getroffen voorlopige voorziening hangende het hoger beroep van:
[partij] en anderen, alle gevestigd of woonachtig te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2022 in zaak nr. 22/3536 en 22/3537 in het geding tussen:
[partij] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2021 heeft het college aan Ice Agency B.V. op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van huisvesting voor 300 arbeidsmigranten op het perceel aan de Atoomweg 22 in Roosendaal voor een periode van 10 jaar.
Bij besluit van 28 april 2022 heeft het college het door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 8 september 2022 heeft het college het besluit van 28 april 2022 gewijzigd door daarin te bepalen dat de periode van 10 jaar begint vanaf de vergunningverlening.
Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het door
[partij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 april 2022 vernietigd en het college opgedragen om binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Ook heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen door het besluit van 3 augustus 2021 te schorsen tot zes weken na bekendmaking van dit nieuwe besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak hebben [partij] en anderen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 augustus 2023 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [partij] en anderen beslist en de omgevingsvergunning met verbeterde motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 19 oktober 2023, in zaaknr. 202206004/2/R2 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat de besluiten van het college van 3 augustus 2021, kenmerk 2021WB0250, en van 31 augustus 2023, kenmerk 455294, worden geschorst.
Bij uitspraak van 27 oktober 2023, in zaaknr. 202206004/3/R2 heeft de voorzieningenrechter de bij uitspraak van 19 oktober 2023 getroffen voorlopige voorziening gehandhaafd, in die zin dat de besluiten van het college van 3 augustus 2021 en van 31 augustus 2023 geschorst zijn gebleven.
Bij besluit van 4 juni 2024 heeft het college de omgevingsvergunning met verbeterde motivering gehandhaafd.
Ice Agency B.V. heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening geheel op te heffen.
Bij uitspraak van 30 juli 2024, in zaaknr. 202206004/4/R2 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2025 heeft het college de omgevingsvergunning met verbeterde motivering gehandhaafd.
Ice Agency B.V. heeft de voorzieningenrechter opnieuw verzocht de voorlopige voorziening geheel op te heffen.
[partij] en anderen en Ice Agency B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2025, waar Ice Agency B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Fleers en mr. C.A.B. Geertman, advocaten in Den Haag, en vergezeld door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Euverman en mr. J.L. de Baar, advocaten in Breda, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.M. Königel, advocaat in Etten-Leur, en vergezeld door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. De voorzieningenrechter zal hierna op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb beoordelen of er aanleiding bestaat om de bij uitspraak van 19 oktober 2023 in zaak nr. 202206004/2/R2 uitgesproken schorsing te handhaven.
Inleiding
4. In de uitspraak van 30 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat in het akoestisch onderzoek van 29 januari 2024 weliswaar is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van de omliggende percelen, maar dat daarbij niet de juiste maximale brongeluidniveaus als uitgangspunt zijn genomen. Omdat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van te lage brongeluidniveaus, is volgens de voorzieningenrechter niet inzichtelijk welke geluidniveaus ten hoogste op de gevels van de logiesgebouwen kunnen ontstaan, en daarmee wat de minimale gevelwering moet zijn voordat sprake kan zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat in het complex.
5. Met het besluit van 4 februari 2025 heeft het college hangende hoger beroep het door de voorzieningenrechter geconstateerde gebrek in het besluit van 4 juni 2024 beoogd te herstellen. Ice Agency B.V. heeft verzocht om opheffing van de schorsing en heeft daarbij gesteld dat het bij uitspraak van 30 juli 2024 geconstateerde gebrek in het besluit van 4 juni 2024 met het besluit van 4 februari 2025 is hersteld.
Beoordeling van het verzoek
6. De voorzieningenrechter overweegt dat de zaak zicht niet leent voor een integrale beoordeling in de voorzieningenprocedure. In de bodemprocedure zal onder andere de beoordeling van het akoestisch onderzoek en het daartegen ingebrachte tegenrapport worden beoordeeld. De zitting in de bodemprocedure staat gepland op 19 juni 2025. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling aanleiding bestaat de voorlopige voorziening op te heffen, beoordelen aan de hand van een belangenafweging.
6.1. Ice Agency B.V. heeft op de zitting toegelicht dat zij het materiaal dat bedoeld is voor de gebouwen 1 en 2 al geruime tijd elders in opslag heeft en dat hier hoge kosten mee gemoeid zijn. Haar belang is erin gelegen om dit materiaal, in het bijzonder de units, zo snel mogelijk op het eigen perceel aan de Atoomweg 22 te kunnen plaatsen en aldaar alvast voorbereidende werkzaamheden te kunnen verrichten, om verdere vertraging van de ontwikkeling zoveel mogelijk te beperken. Verder hebben zij en het college gewezen op het grote maatschappelijke belang dat gemoeid is met de realisatie van arbeidsmigrantenhuisvesting. De belangen van [partij] en anderen zijn erin gelegen dat zij door de komst van de huisvesting van arbeidsmigranten niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Zij vrezen dat ter plaatse geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat bij een opheffing al op korte termijn arbeidsmigranten gehuisvest zullen worden.
6.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van Ice Agency B.V. en het college bij opheffing van de schorsing in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van [partij] en anderen bij het geschorst houden van de besluiten. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de units, zoals door Ice Agency B.V. op de zitting is toegelicht, eenvoudig op het perceel kunnen worden geplaatst en zonodig ook eenvoudig weer kunnen worden verwijderd. Voor een onomkeerbare situatie hoeft dan ook niet te worden gevreesd. Ice Agency B.V. heeft bovendien op de zitting verklaard dat zij zich bewust is van het risico dat zonder een in rechte onaantastbare omgevingsvergunning geplaatste units zullen moeten verwijderd indien uiteindelijk zal blijken dat geen vergunning mocht worden verleend. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de zitting in de bodemprocedure al op 19 juni 2025 gepland staat. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat in de relatief korte periode tot aan de uitspraak in de bodemprocedure de voorbereidende werkzaamheden en plaatsing van de units en een eventuele ingebruikname van de units zodanig negatieve gevolgen heeft voor [partij] en anderen dat deze gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, indien in de bodemprocedure op een of meer punten een gebrek zou worden geconstateerd.
Conclusie
7. Gelet hierop bestaat aanleiding om de schorsing van de besluiten van het college van 3 augustus 2021, kenmerk 2021WB0250, en van 31 augustus 2023, kenmerk 455294, op te heffen.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
heft de in de uitspraak van 19 oktober 2023, in zaaknr. 202206004/2/R2 bij wijze van voorlopige voorziening uitgesproken schorsing van de besluiten van het college van 3 augustus 2021, kenmerk 2021WB0250, en van 31 augustus 2023, kenmerk 455294, op.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
842