ECLI:NL:RVS:2025:1584

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
202402240/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar omgevingsvergunning voor antenne-opstelpunt in Emmen

Op 9 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 18 oktober 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Emmen is verleend aan Vodafone Libertel B.V. voor het oprichten van een antenne-opstelpunt nabij Duurkampenweg 50 in Emmen. [appellant], eigenaar van het naastgelegen perceel, heeft op 8 december 2022 bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Het college heeft dit bezwaar op 7 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 4 maart 2025. Tijdens de zitting is het college vertegenwoordigd door mr. N. Dimitroff en mr. T. Brandenburg, terwijl [appellant] bijgestaan werd door J. Bulder en Vodafone Libertel B.V. door mr. M. Karluk-Pellikaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar was. De rechtbank had geoordeeld dat de kennisgeving in het Gemeenteblad duidelijk was en dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van de datum van bekendmaking van de omgevingsvergunning. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202402240/1/R3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Emmen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 1 maart 2024 in zaak nr. 23/832 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college aan Vodafone Libertel B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een antenne-opstelpunt op het perceel Duurkampenweg nabij huisnummer 50 in Emmen (kadastraal bekend gemeente Emmen, sectie AC, nummer 26).
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 1 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 maart 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N. Dimitroff en mr. T. Brandenburg, is verschenen. [appellant], bijgestaan door J. Bulder, en Vodafone Libertel B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Karluk-Pellikaan, hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft bij besluit van 18 oktober 2022 aan Vodafone Libertel B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een antenne-opstelpunt op het perceel nabij de Duurkampenweg 50 in Emmen. [appellant] is eigenaar van het perceel naast het perceel waarop het antenne-opstelpunt mag worden geplaatst. Op 8 december 2022 heeft hij bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft het bezwaar van [appellant] bij besluit van 7 februari 2023 vanwege een niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is de te late indiening van het bezwaarschrift door [appellant] niet verschoonbaar. Er bestaat volgens de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de kennisgeving in het Gemeenteblad onjuist is. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een redelijke uitleg van de kennisgeving met zich brengt dat 18 oktober 2022 de datum is van bekendmaking van de verleende omgevingsvergunning. Daarnaast kan uit de e-mail van [appellant] van 2 november 2022 worden afgeleid dat [appellant] per 1 november 2022 bekend was met het bestreden besluit. Gelet hierop valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat [appellant] in dit geval niet in staat zou zijn geweest om binnen de wettelijke bezwaartermijn zo nodig een pro forma bezwaarschrift in te dienen. Verder oordeelt de rechtbank dat het beroep van [appellant] op artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet kan slagen. Dit artikel en de daarin neergelegde verplichting voor het college is volgens de rechtbank niet van toepassing, omdat het bestreden besluit is voorbereid met de reguliere procedure. Er bestond voor het college dus geen verplichting om [appellant] te informeren over de bekendmaking van de verleende omgevingsvergunning. Die verplichting vloeit volgens de rechtbank evenmin voort uit het feit dat het college in de voorbereidingsfase heeft gecommuniceerd met [appellant]. Daarnaast kan het ontbreken van een reactie van het college op de e-mail van [appellant] van 26 oktober 2022 volgens de rechtbank niet leiden tot het oordeel dat het onduidelijk was op welke datum de bezwaartermijn was aangevangen.
4.       De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij de uitspraak. De bijlage is onderdeel van deze uitspraak.
Hoger beroepsgronden
Verschoonbare termijnoverschrijding
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel komt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is.
Onduidelijke kennisgeving
5.1.    [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat de kennisgeving in het Gemeenteblad onduidelijk is. In de kennisgeving staat "de datum van bekendmaking is eerst genoemd". De eerstgenoemde datum is 1 november 2022. Voor [appellant] was het daarom niet duidelijk dat de datum van bekendmaking 18 oktober 2022 was. Daarnaast is volgens [appellant] in de kennisgeving in de Emmer-Courant geen andere datum dan 1 november 2022 genoemd.
5.2.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de verleende omgevingsvergunning een besluit op een aanvraag is. Een dergelijk besluit wordt bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager. Onbestreden is dat het bestreden besluit op 18 oktober 2022 aan de aanvrager is toegezonden, zodat de bezwaartermijn op 19 oktober 2022 is aangevangen. Voorts heeft het college kennisgegeven van de bekendmaking van het besluit in het Gemeenteblad. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de kennisgeving in het Gemeenteblad onduidelijk is. In de kennisgeving staat duidelijk vermeld dat het college de omgevingsvergunning heeft bekendgemaakt op 18 oktober 2022. Deze datum volgt na de zin "de datum van bekendmaking is eerst genoemd". Dat rechtsboven op de pagina de datum 1 november 2022 staat, namelijk de datum van uitgifte van het Gemeenteblad, kan redelijkerwijs niet worden gelezen als de datum waarop het besluit bekend is gemaakt. Dit klemt des te meer nu [appellant] zich heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener.
Verder overweegt de Afdeling dat in de Emmer-Courant alleen een lijst staat van verleende omgevingsvergunningen. In deze lijst zijn geen termijnen of data genoemd. Het betoog van [appellant] dat in de kennisgeving in de Emmer-Courant de datum 1 november 2022 als zijnde de datum van bekendmaking van de omgevingsvergunning wordt genoemd, volgt de Afdeling dan ook niet.
Onzorgvuldig handelen
5.3.    [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte geen consequentie verbindt aan haar conclusie dat het niet zorgvuldig was van het college om niet meer te reageren op de e-mail van [appellant] van 26 oktober 2022.
5.4.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het ontbreken van een reactie op de e-mail van [appellant] van 26 oktober 2022 niet zodanig onzorgvuldig is geweest, dat dit zou moeten leiden tot de conclusie dat het voor [appellant] onduidelijk was op welke datum de bezwaartermijn was aangevangen.
Vertrouwensbeginsel
5.5.    [appellant] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het college heeft, door te communiceren met [appellant] en zijn gemachtigde voorafgaand aan de vergunningverlening, de indruk gewekt dat [appellant] invloed had op de besluitvorming. Volgens [appellant] mocht hij er daarom van uitgaan dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing was, zodat het college hem op grond van artikel 3:43, eerste lid, van de Awb persoonlijk had moeten informeren over de bekendmaking van de verleende omgevingsvergunning.
5.6.    Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
Vereist is dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan moet worden toegerekend. Van toerekening van een onbevoegde uitlating is sprake als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
5.7.    De Afdeling overweegt met de rechtbank dat de e-mailcorrespondentie tussen [appellant] en het college niet kan worden aangemerkt als een zienswijze zoals bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Awb. Daarbij overweegt de Afdeling dat een ambtenaar van de gemeente in een e-mail van 4 oktober 2022 expliciet heeft vermeld dat er in de procedure geen mogelijkheid is voor het indienen van zienswijzen, maar dat [appellant] wel bezwaar kan aantekenen op het moment dat de omgevingsvergunning is verleend. De Afdeling is daarom met de rechtbank van oordeel dat voor het college uit artikel 3:43, eerste lid, van de Awb geen verplichting voortvloeide om [appellant] persoonlijk te informeren over de bekendmaking van de verleende omgevingsvergunning. Daarnaast heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat het college heeft toegezegd dat hij een zienswijze als bedoeld in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit de Awb kon indienen of dat hij persoonlijk geïnformeerd zou worden over de bekendmaking van het besluit.
Conclusie
5.8.    Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaarschrift niet verschoonbaar is, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
780-1116
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:40
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:41
1 De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2 Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Artikel 3:43
1 Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.
2 Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1 De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…].
Artikel 6:9
1 Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2 Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.