ECLI:NL:RVS:2025:1576

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
202205790/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot correctie adresgegevens in de Basisregistratie Personen door asielzoeker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een asielzoeker uit Syrië, tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond heeft op 19 april 2021 het verzoek van [appellant] om zijn adresgegevens in de Basisregistratie Personen (Brp) te corrigeren afgewezen. [appellant] was in 2015 naar Nederland gekomen en had zich per 1 januari 2019 ingeschreven op een adres in Helmond. Na een adresonderzoek heeft het college op 23 april 2019 besloten de bijhouding van zijn gegevens in de Brp per 26 februari 2019 te beëindigen. [appellant] heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend, maar heeft zich op 14 juni 2019 opnieuw ingeschreven op hetzelfde adres. Hij verzocht om de registratie 'vertrek naar onbekend' in de periode van 26 februari 2019 tot 14 juni 2019 ongedaan te maken. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat het geen nieuwe inzichten bood die het eerdere besluit tot uitschrijving konden onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, omdat het besluit tot uitschrijving formele rechtskracht had verkregen. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die na het besluit tot uitschrijving zijn voorgevallen. Hij stelde dat de registratie in de Brp gevolgen had voor zijn naturalisatieproces, omdat hij vijf onafgebroken jaren in Nederland moet verblijven om in aanmerking te komen voor naturalisatie. Tijdens de zitting op 4 maart 2025 heeft [appellant] aangegeven dat hij inmiddels het Nederlanderschap heeft verkregen en dat hij sinds twee maanden over een Nederlands paspoort beschikt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over zijn hoger beroep, omdat zijn doel al is bereikt. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens zijn verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten afgewezen.

Uitspraak

202205790/1/A3.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Helmond,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 25 augustus 2022 in zaak nr. 21/2293 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] op grond van artikel 2.58 van de Wet basisregistratie personen om zijn adresgegevens te corrigeren, afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.R. den Toonder, advocaat in Amsterdam, vergezeld door M. Mahassen, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Tielen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is in 2015 als asielzoeker vanuit Syrië naar Nederland gekomen. Hij heeft zich per 1 januari 2019 in de Basisregistratie personen (hierna: de Brp) laten inschrijven op het adres [locatie] in Helmond. Het college is kort daarna een adresonderzoek gestart om te onderzoeken of hij daar daadwerkelijk woonde. Bij ambtshalve besluit van 23 april 2019 heeft het college besloten de bijhouding van de gegevens van [appellant] in de Brp per 26 februari 2019 te beëindigen. [appellant] heeft daartegen geen rechtsmiddelen aangewend. Wel heeft hij zich per 14 juni 2019 weer aan de [locatie] in de Brp laten inschrijven.
Met het in deze zaak voorliggende verzoek heeft [appellant] verzocht om de registratie ‘vertrek naar onbekend’ in de periode van 26 februari 2019 tot 14 juni 2019 ongedaan te maken. Volgens het college geeft het correctieverzoek geen inzichten die afdoen aan het ambtshalve besluit tot uitschrijving uit de Brp. Dit besluit heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het besluit tot uitschrijving heeft formele rechtskracht verkregen omdat [appellant] daartegen geen rechtsmiddelen heeft ingesteld. Hij heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zich pas ná het besluit tot uitschrijving hebben voorgedaan en op grond waarvan hij ten onrechte niet vanaf 26 februari 2019 onafgebroken als ingezetene in Nederland is geregistreerd. Het betoog dat [appellant] door de uitschrijving langer zal moeten wachten voordat hij in aanmerking komt voor naturalisatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere conclusie leiden. Ook staat niet onomstotelijk vast dat de registratie in de Brp onjuist is.
Procesbelang in hoger beroep
3.       De aanleiding voor deze procedure is dat [appellant] wil naturaliseren. Hij stelt dat de registratie in de Brp dat hij uit Nederland is vertrokken, grote gevolgen voor zijn naturalisatieproces heeft, omdat daarvoor als voorwaarde geldt dat hij vijf onafgebroken jaren in Nederland verblijft.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] op 14 juni 2019 weer in de Brp aan [locatie] ingeschreven stond. Sinds die datum zijn vijf jaren verstreken. De registratie in de Brp over de periode van 26 februari 2019 tot 14 juni 2019 staat in zoverre al enige tijd niet meer in de weg aan (een verzoek om) naturalisatie. [appellant] heeft in zijn brief van 6 februari 2025 gesteld dat hem bij Koninklijk Besluit van 4 oktober 2024 het Nederlanderschap is verleend en dat hij sinds twee maanden over een Nederlands paspoort beschikt.
3.1.    [appellant] heeft desgevraagd zijn procesbelang toegelicht. Hij betoogt nog belang bij het hoger beroep te hebben, omdat de verkeerde gegevens in de Brp het proces om te kunnen naturaliseren hebben vertraagd. Ter zitting heeft hij aangevuld dat het om zijn gemoedstoestand gaat. Hij vindt dat het niet goed is gelopen en wil erkend zien dat het verzoek ten onrechte is afgewezen. Hij is al sinds 2019 met deze procedure bezig.
3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel over zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Het door hem beoogde doel is al bereikt. Zelfs als de Afdeling zou oordelen dat de registratie per 26 februari 2019 onjuist was, heeft dat geen effect op de huidige feitelijke situatie, zoals [appellant] ter zitting ook heeft erkend. De enkele vertraging in de naturalisatie - met enkele maanden - is onvoldoende om daaraan een belang te ontlenen bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Als het procesbelang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan.
Het hoger beroep van [appellant] is niet-ontvankelijk.
Griffierecht
4.       [appellant] heeft, voor het geval de Afdeling oordeelt dat hij geen procesbelang meer heeft, op grond van artikel 8:114, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht verzocht om een vergoeding van het griffierecht van € 274. Hij heeft geen invloed gehad op het tijdsverloop in hoger beroep.
4.1.    Het procesbelang is in dit geval niet door toedoen van het bestuursorgaan komen te vervallen. Het college hoeft daarom geen griffierecht te vergoeden. De Afdeling ziet evenmin aanleiding om de griffier het griffierecht te laten vergoeden.
De Afdeling wijst het verzoek af.
Proceskosten
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
612