202307041/1/V1.
Datum uitspraak: 9 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 oktober 2023 in zaak nr. NL23.10152 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H. van der Linden, advocaat in Almelo, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Wat appellant in de tweede grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de tweede grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. Appellant betoogt in de eerste grief terecht dat de rechtbank ten onrechte het door hem in beroep overgelegde stuk, te weten een kopie van zijn paspoort, buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank heeft in dat verband ten onrechte overwogen dat de bestuursrechter geen rekening mag houden met feiten en omstandigheden die de minister niet heeft kunnen betrekken in haar beoordeling, de zogenoemde ex-tunctoetsing. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2 en 2.3, en uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853, onder 4) ontstaat er geen strijd met de ex-tunctoetsing, als de feiten waarover het in beroep overgelegde stuk gaat, zich voordeden op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar. Daar is in dit geval sprake van, omdat de kopie van het paspoort gaat over de identiteit van appellant, waarover hij al in de bestuurlijke fase heeft verklaard. De rechtbank heeft dus een te streng criterium gehanteerd om te beoordelen of zij het stuk van na het besluit op bezwaar nog in haar toetsing mocht betrekken en als gevolg hiervan dit stuk ten onrechte buiten beschouwing gelaten. 2.1. De eerste grief slaagt.
3. Omdat de overige grieven in het verlengde liggen van de eerste grief, slagen ook deze grieven.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Hierbij zal de rechtbank het in beroep overgelegde stuk alsnog bij haar toetsing moeten betrekken. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 oktober 2023 in zaak nr. NL23.10152;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. bepaalt dat de minister van Asiel en Migratie aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2025
282-1118