202306123/4/R2.
Datum uitspraak: 8 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend in Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Sint-Michielsgestel, 3e actualisatie" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder andere [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoeker] en anderen en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 maart 2025, waar [verzoeker], [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C], bijgestaan door mr. S.C.A. Nuijen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. De raad, vertegenwoordigd door D. van Nuland en E. op ’t Hoog-van der Steen, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Voorts is ter zitting [partij], per videoverbinding bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, advocaat te Helmond, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 29 juni 2023 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van dat besluit bepalend.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het plan voorziet in een actualisatie voor het buitengebied van de gemeente Sint-Michielsgestel. Het beroep van [verzoeker] en anderen richt zich tegen het plandeel dat ziet op het perceel [locatie] in Berlicum. Op dat perceel wordt een rundveehouderij geëxploiteerd. Ook zijn op het perceel bedrijfsgebouwen voor de opslag en stalling van machines en materialen aanwezig. [partij] heeft een teeltbedrijf op een andere locatie en is eigenaar van het perceel. Ten behoeve van de bloembollenteelt wil hij op het perceel een spoelinstallatie, waterbassins en opslag van teeltmateriaal realiseren. Het plan maakt dit mogelijk door het bouwvlak van 1,1 hectare naar 1,5 hectare te vergroten.
De woningen van [verzoeker] en anderen zijn gelegen op afstanden variërend tussen de 45 en 400 m van de [locatie]. [verzoeker] en anderen maken zich zorgen over de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en de risico’s daarvan voor hun woon- en leefklimaat als gevolg van de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte opslag en het spoelen van bloembollen op het perceel.
4. [verzoeker] en anderen hebben eerder verzocht het bestemmingsplan te schorsen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek bij uitspraak van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1460, afgewezen. 5. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraken van 20 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2910, en 2 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1569, kan een herhaald verzoek om voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking komen als sprake is van een terecht beroep op nieuwe feiten of omstandigheden door verzoeker. Het moet gaan om feiten of omstandigheden die verzoeker ten tijde van het vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, of nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een herhaald verzoek rechtvaardigen. 6. De voorzieningenrechter zal daarom hierna beoordelen of [verzoeker] en anderen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht die de schorsing van het bestemmingsplan rechtvaardigen.
7. Volgens [verzoeker] en anderen zijn de nieuwe feiten en omstandigheden gelegen in voortschrijdend inzicht in de wetenschap over de schadelijkheid van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Zij wijzen in dit verband op meerdere wetenschappelijke publicaties van na het eerste verzoek waaruit onder meer volgt welke gezondheidsrisico’s bij de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen bestaan, welke stoffen deze risico’s kunnen veroorzaken en bij welke bevolkingsgroep deze risico’s optreden. Op de zitting hebben zij verder nog gewezen op uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
7.1. In hetgeen [verzoeker] en anderen in het verzoekschrift hebben aangevoerd en in hetgeen op de zitting is besproken, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een herhaald verzoek rechtvaardigen. De onderzoeken geven verdergaande inzichten in de risico’s van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden, de blootstellingsroutes van die middelen en de werking en mogelijke gezondheidsrisico’s van bepaalde stoffen zoals acetamiprid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was echter ook ten tijde van het eerdere verzoek om voorlopige voorziening al bekend dat de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gezondheidsrisico’s voor omwonenden met zich kan brengen, hetgeen ook blijkt uit de in die onderzoeken aangehaalde bronnen die dateren van vóór het eerdere verzoek. De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat hetgeen door [verzoeker] en anderen is ingebracht niet specifiek betrekking heeft op de situatie als aan de orde in de onderhavige zaak.
8. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2025
842