ECLI:NL:RVS:2025:1512
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 3 mei 2024 geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 maart 2024, rechtmatig was. Appellant, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 7 april 2025 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld en de Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Daarom is er geen verdere motivering nodig voor het oordeel van de Afdeling.
Daarnaast heeft de Afdeling ambtshalve geen reden gezien om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 april 2025.