ECLI:NL:RVS:2025:1503

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
202501663/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

Op 2 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], mede voor hun minderjarige kinderen, een voorlopige voorziening vroegen. Dit verzoek volgde op besluiten van de minister van Asiel en Migratie van 11 februari 2025, waarin de aanvragen van verzoekers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank Den Haag had op 18 maart 2025 het beroep van verzoekers tegen deze besluiten ongegrond verklaard, waarna verzoekers hoger beroep instelden en een verzoek om voorlopige voorziening indienden.

De voorzieningenrechter overwoog dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het voorlopig oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd. De voorzieningenrechter concludeerde dat Nederland niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoekers, aangezien de verantwoordelijkheid van Portugal is vastgesteld op basis van de Dublinverordening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de overdracht van verzoekers aan Portugal geen onomkeerbare gevolgen heeft en dat, mocht blijken dat Nederland verantwoordelijk is, verzoekers vanuit Portugal teruggeleid kunnen worden naar Nederland.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en werd bepaald dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Uitspraak

202501663/2/V2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], mede voor hun minderjarige kinderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2025 in zaken nrs. NL25.6646, NL25.6647, NL25.6648 en NL25.6649 in het geding tussen:
verzoekers
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 11 februari 2025 heeft de minister aanvragen van verzoekers om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd, dan wel dat zal blijken dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag van verzoekers. Gelet op de belangen die de minister en verzoekers naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat de verantwoordelijkheid van Portugal voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming is vastgesteld op grond van de Dublinverordening. De overdracht van verzoekers aan Portugal heeft verder geen onomkeerbare gevolgen. Mocht uiteindelijk blijken dat Nederland verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, dan kunnen verzoekers vanuit Portugal worden teruggeleid naar Nederland.
2.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.S. Heinen, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
984