202501888/2/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 april 2025 in zaak nr. NL25.6828 en NL25.6830 in het geding tussen:
verzoekers
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 februari 2025 heeft de minister aanvragen van verzoekers om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 1 april 2025 heeft de rechtbank het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Verzoekers hebben op 1 april 2025 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van diezelfde dag en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de voorgenomen overdracht op 3 april 2025 om 10:15 uur achterwege blijft. Alleen al omdat de hogerberoepstermijn nog niet is verstreken, treft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening. Nadat de termijn is verstreken, zal de voorzieningenrechter uitspraak doen op het resterende deel van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening dat de voorgenomen overdracht op 3 april 2025 achterwege blijft;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
846-1102