ECLI:NL:RVS:2025:1454

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202300480/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake last onder dwangsom voor het verwijderen van een witte verflaag op een gevel in Hengelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 3 januari 2023 geoordeeld dat het college ten onrechte een last onder dwangsom had opgelegd aan [wederpartij] voor het verwijderen van een witte verflaag op de gevel van zijn pand in Hengelo. Het college had op 16 februari 2021 gelast de gevel terug te brengen in de oorspronkelijke staat, omdat de witte verf in strijd zou zijn met artikel 12 van de Woningwet. Na een aantal verlengingen van de begunstigingstermijn en een besluit op bezwaar, heeft de rechtbank het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd. Het college heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 3 januari 2025. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat hij het pand had verkocht. De Afdeling stelt vast dat [wederpartij] nog steeds belang heeft bij de beoordeling, omdat hij financieel betrokken blijft bij de last. Daarnaast oordeelt de Afdeling dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de witgeverfde gevel in strijd is met de redelijke eisen van welstand, zoals beschreven in de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de last over de gevel en verklaart het beroep van [wederpartij] ongegrond. Het besluit van 13 maart 2023 van het college wordt eveneens ongegrond verklaard, omdat het college de last over de gevel heeft ingetrokken na constatering dat aan de last was voldaan.

Uitspraak

202300480/1/R1.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 januari 2023 in zaak nr. 21/3874 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in Arnhem,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom onder meer gelast de witte verflaag op de gevel van het pand aan de [locatie] in Hengelo (Gld.) te verwijderen.
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft het college onder meer het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 februari 2021 gewijzigd vastgesteld, onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 3 januari 2023 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 juli 2021 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 13 maart 2023 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist.
[wederpartij] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 13 maart 2023.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 januari 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. IJsseldijk en mr. A. Wolff, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding omgevingsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college aan [wederpartij] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Woningwet, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [wederpartij] was (mede)eigenaar van een pand aan de [locatie] in Hengelo (Gld.). Hij heeft de gevel van het pand wit geverfd. Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het college [wederpartij] onder meer gelast de gevel terug te brengen in de oorspronkelijke staat door het verwijderen van de witte verflaag of door de gevel te verven in een andere kleur. Aan de last is een dwangsom verbonden. Bij besluit van 22 maart 2021 heeft het college de aan de last verbonden begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na het besluit op bezwaar. Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank. Bij het besluit op bezwaar van 19 juli 2021 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de witgeverfde gevel in strijd is met artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet.
[wederpartij] heeft na het besluit op bezwaar het pand verkocht. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat [wederpartij], ook al is hij geen eigenaar meer van het pand, toch belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het college aan zijn standpunt dat de witgeverfde gevel een welstandsexces is, ten onrechte het advies van 8 juni 2018 (hierna: het welstandsadvies) van de welstandscommissie ‘Gelders genootschap’ ten grondslag heeft gelegd. Volgens de rechtbank is het welstandsadvies namelijk ondeugdelijk gemotiveerd. Het college is het op beide punten niet eens met de rechtbank.
Relevante wettelijke bepalingen
3.       De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het hoger beroep
Had [wederpartij] nog belang bij beoordeling van zijn beroep?
4.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het college stelt daartoe dat [wederpartij] het pand heeft verkocht en overgedragen, dat de last is uitgevoerd en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank heeft niet op grond van de enkele stelling van [wederpartij] dat hij een bedrag aan de koper heeft betaald in verband met de opgelegde last ervan mogen uitgaan dat hij nog belang heeft, aldus het college.
4.1.    In de zittingsaantekeningen van de rechtbank staat dat het pand op 4 maart 2022 is verkocht en geleverd. Daarin staat ook dat [wederpartij] op de zitting te kennen heeft gegeven dat hij € 5.985,- heeft overgemaakt aan de koper van het pand, zodat de koper de gevel van het pand in de oorspronkelijke staat zou kunnen herstellen.
De rechtbank heeft, gelet hierop, ervan mogen uitgaan dat de koper aan de last zou voldoen voor rekening van [wederpartij]. Daarbij is van belang dat tussen partijen niet in geschil is dat de koper dit ook heeft gedaan binnen de begunstigingstermijn. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [wederpartij] nog belang had bij een beoordeling van zijn beroep tegen het besluit op bezwaar van 19 juli 2021.
Het betoog slaagt niet.
Niet eerder bestreden besluitonderdeel?
5.       Het college betoogt dat de rechtbank de beroepsgrond van [wederpartij] die betrekking heeft op het welstandsexces, buiten beschouwing had moeten laten. Het college voert daartoe aan dat [wederpartij] in bezwaar niet de last heeft aangevochten die daarop ziet.
5.1.    De Afdeling begrijpt het betoog van het college als een beroep op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat artikel staat eraan in de weg dat een partij in beroep gronden indient tegen een onderdeel van een besluit dat zij niet in de bestuurlijke fase aan de orde heeft gesteld. In het bezwaarschrift van [wederpartij] staat dat het wit verven niet is genoemd in de vooraankondiging van de last onder dwangsom en dat het verwijderen van de witte verf daarom geen onderdeel mag zijn van die last. [wederpartij] heeft daarmee in bezwaar de verwijdering van de witte verflaag en daarmee ook het welstandsexces aan de orde gesteld. De rechtbank heeft de beroepsgrond van [wederpartij] die hierover gaat daarom terecht behandeld.
Het betoog slaagt niet.
Welstandsexces
6.       Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het advies van de welstandscommissie niet had mogen gebruiken als onderbouwing van de last onder dwangsom. Het college voert aan dat het welstandsadvies, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel degelijk beschrijft over welke architectonische kernwaarden de gevel beschikt en hoe het wit verven van de gevel deze kernwaarden of bijzonderheden vernietigt of ontkent.
6.1.    In de welstandsnota van de gemeente Bronckhorst staat dat het college kan ingrijpen wanneer een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Er is dan sprake van een welstandsexces. Het college moet kunnen verwijzen naar specifieke criteria in de welstandsnota in het geval van een welstandsexces. Eén van die criteria is het ontkennen of vernietigen van architectonische kernwaarden of bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk.
In het besluit op bezwaar staat dat de witgeverfde gevel van het pand in ernstige mate in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat daarom sprake is van een welstandsexces. Daaraan heeft het college het welstandsadvies ten grondslag gelegd. Daarin staat dat wat betreft de gevel van het pand sprake is van het ontkennen of vernietigen van architectonische kernwaarden of bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk. Door het wit schilderen is het metselwerk als streekeigen gevelmateriaal niet meer zichtbaar. De textuur van de gevel is niet meer zichtbaar waardoor de gevel "vlak" toont. Verder zijn de verschillen in kleurstelling van metselwerk niet meer zichtbaar waardoor de hiërarchische opbouw van de gevel grotendeels verloren is gegaan, zo staat in het welstandsadvies.
Gelet op de inhoud van het advies, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich op grond daarvan niet op het standpunt heeft mogen stellen dat het gaat om een welstandsexces. In dit advies is immers onderbouwd waarom bepaalde architectonische kernwaarden of bijzonderheden van de gevel door het wit verven ervan niet meer zichtbaar zijn of verloren zijn gegaan.
Het college heeft zich op basis van het welstandsadvies daarom terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet heeft overtreden. Het college heeft het besluit op bezwaar wat betreft de opgelegde last over de witgeverfde gevel mogen nemen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Conclusie hoger beroep
7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wat betreft de last over de witgeverfde gevel. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 19 juli 2021 wat betreft de last over de witgeverfde gevel ongegrond verklaren. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige.
Het besluit van 13 maart 2023
8.       Mede naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij besluit van 13 maart 2023 opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
8.1.    [wederpartij] betoogt dat het besluit niet in overeenstemming is met de uitspraak van de rechtbank.
8.2.    De Afdeling overweegt dat het college met het nadere besluit het besluit van 16 februari 2021 geheel heeft herzien. Het college heeft bij het besluit van 13 maart 2023 het besluit van 18 (lees: 16) februari 2021 wat betreft de lasten over de bewoning van de eerste verdieping, de timmerwerkplaats en de gevelbeplating herroepen. Het college heeft in zoverre in lijn met de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit genomen.
Gelet op wat onder 6.1 en 7 is overwogen, is het besluit op bezwaar van 19 juli 2021 in stand gelaten wat betreft de last over de witgeverfde gevel. In zoverre bestond dus geen grondslag voor het nemen van een nieuw besluit. Het college heeft echter bij het besluit van 13 maart 2023, los van de uitspraak van de rechtbank, het besluit van 19 juli 2021 wat betreft de last over de witgeverfde gevel alsnog ingetrokken, omdat het heeft geconstateerd dat binnen de begunstigingstermijn is voldaan aan de last. Het college heeft die bevoegdheid.
In wat [wederpartij] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit niet in stand kan blijven.
Het betoog treft geen doel.
9.       Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
10.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 januari 2023 in zaaknummer 21/3874, voor zover de rechtbank het besluit van 19 juli 2021 heeft vernietigd wat betreft de opgelegde last over de witgeverfde gevel;
III.      bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;
IV.      verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit op bezwaar van 19 juli 2021, voor zover dit de opgelegde last over de witgeverfde gevel betreft, ongegrond;
V.       verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2023 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Heusden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
163-1134
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen.
[…].
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Woningwet
Artikel 12
1. Het uiterlijk van:
a. een bestaand bouwwerk […];
b. een te bouwen bouwwerk voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist,
mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b.
[…].
Westandsnota Bronckhorst
2.6 Excessenregeling
De gemeente heeft de mogelijkheid om in te grijpen indien bouwwerken in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Dat geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije bouwwerken. Als dit het geval is, is sprake van een 'exces'. Het gaat dan om buitensporigheden in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
[…];
In het geval van een exces moeten burgemeester en wethouders kunnen verwijzen naar specifieke criteria in de welstandsnota. Deze zijn hieronder geformuleerd:
[…];
- het ontkennen van architectonische kernwaarden of bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk.
[…].