202402558/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2024 in zaak nr. 23/2193 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college)
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2023 heeft het college een aanvraag van [appellante] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] verbleef na een relatiebreuk in de gemeentelijke noodopvang. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat zij COPD heeft en zij het, als gevolg van de stoffige omgeving in de noodopvang, erg benauwd kreeg.
2. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 4 van de Huisvestingsverordening Eindhoven 2020 (hierna: Huisvestingsverordening). Het college heeft zich ook op het standpunt gesteld dat [appellante] niet voldoet aan de criteria voor maatschappelijke en medische urgentie van artikel 5, tweede lid en onder d, en derde lid en onder a, van de Huisvestingsverordening. Daarnaast heeft het college de hardheidsclausule van artikel 14 van de Huisvestingsverordening niet toegepast, omdat de situatie van [appellante] zich niet dusdanig onderscheid van andere woningzoekenden, die in vergelijkbare omstandigheden verkeren, dat sprake is van een uiterst bijzonder geval van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek.
3. [appellante] heeft in beroep een verklaring van haar behandeld longarts van 6 oktober 2023 (hierna: de verklaring) overgelegd. Verder is in beroep gebleken dat zij sinds juni 2023 in een zelfstandige woonruimte in Waalre woont die op grond van de Leegstandwet aan haar wordt verhuurd. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat [appellante] een brief van 20 november 2023 van de verhuurder (hierna: de brief) heeft overgelegd. In de brief staat dat haar woonruimte op termijn wordt gesloopt.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat de algemene voorwaarden in artikel 4 van de Huisvestingsverordening cumulatief zijn. Wanneer niet aan alle algemene voorwaarden is voldaan, komt het college niet toe aan de beoordeling of sprake is van maatschappelijke, medische, volkshuisvestelijke of sociale urgentie, zoals bedoeld in artikel 5 van de Huisvestingsverordening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat [appellante] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 van de Huisvestingsverordening. Ten tijde van de besluitvorming beschikte het college niet over de verklaring en de brief. Overigens bestond ook geen aanleiding voor het college om aan te nemen dat sprake was van een bijzondere (medische) noodsituatie als bedoeld in artikel 4. Naar aanleiding van de verklaring en de brief heeft het college terecht gesteld dat [appellante] inmiddels beschikt over tijdelijke zelfstandige woonruimte en dat uit de opmerking van de longarts, dat het vanuit medisch oogpunt beter zou zijn als zij zou beschikken over permanente huisvesting, ook niet kan worden afgeleid dat de huidige tijdelijke woonruimte dient te gelden als een bijzondere (nood)situatie. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat als [appellante] haar huidige woonruimte zou moeten verlaten het haar vrij staat om een nieuwe aanvraag om een urgentieverklaring te doen, waarbij het college haar actuele medische situatie kan betrekken. Gelet op het voorgaande hoefde het college niet meer te beoordelen of in het geval van [appellante] sprake is van medische urgentie als bedoeld in artikel 5 van de Huisvestingsverordening. De rechtbank heeft verder het college gevolgd in het standpunt dat de medische gesteldheid van [appellante] en haar sociaal-maatschappelijke omstandigheden niet betekenen dat strikte naleving van de Huisvestingsverordening leidt tot bijzondere hardheid. [appellante] heeft woonruimte en niet aannemelijk is gemaakt dat de situatie zo onhoudbaar is dat onmiddellijke verhuizing daarvoor de enige oplossing is.
Beoordeling in hoger beroep
5. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 15 en 17 t/m 21 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat de rechtbank terecht heeft opgemerkt dat het [appellante] vrij staat een nieuwe aanvraag in te dienen, waarbij het college de actuele medische situatie en actuele huisvestingssituatie kan betrekken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
154-1160