202304599/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2023 in zaak nr. 19/636 en 19/4039 in het geding tussen:
[appellante] en [partij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (thans: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluiten van 19 en 23 juli 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] voor 2018 herzien en vastgesteld op nihil en tevens € 5.420,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 28 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] en [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 29 en 31 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2017 definitief vastgesteld op nihil en € 12.675,00 aan te veel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] en [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2023 heeft de rechtbank de door [appellante] en [partij] tegen de besluiten van 28 december 2018 en 15 juli 2019 ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2025, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In deze zaak is in geschil of [appellante] een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen wat betreft het recht op kinderopvangtoeslag voor 2017 en 2018.
Achtergrond van het geschil
2. [appellante] ontving sinds 2014 kinderopvangtoeslag. [partij] is haar toeslagpartner. Hij studeerde in oktober 2016 af aan de Erasmus Universiteit. Omdat voor [appellante] en [partij] niet duidelijk was welke gevolgen zijn afstuderen had voor het recht op kinderopvangtoeslag, heeft [appellante] in bijzijn van [partij] telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst/Toeslagen. Tijdens dit telefoongesprek heeft een medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen volgens hen gezegd dat het niet nodig is om de kinderopvangtoeslag te wijzigen, omdat dit vanzelf gaat zodra [partij] een baan vindt.
Toen [partij] geen baan vond na zijn afstuderen, besloot hij een zelfstudie te starten. Omdat dit geen studie is in de zin van artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) en artikel 1.6 van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), heeft de Belastingdienst/Toeslagen de in het procesverloop van deze uitspraak vermelde besluiten van 19 en 23 juli 2018 en 29 en 31 december 2018 genomen. [appellante] en [partij] zijn het hier niet mee eens. Zij vinden dat zij hebben mogen vertrouwen op wat de medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen tijdens het telefoongesprek heeft gezegd.
Oordeel van de rechtbank
3. Volgens de rechtbank is de kinderopvangtoeslag bedoeld om de combinatie van arbeid of opleiding en zorg voor de kinderen te vergemakkelijken. Een van de voorwaarden is dat de aanvrager en diens partner in het desbetreffende jaar arbeid verrichten, een opleiding volgen, deelnemen aan een re-integratietraject of een inburgeringscursus volgen, zoals bepaald in artikel 1.6 van de Wkkp en artikel 1.6 van de Wko. [appellante] en [partij] hebben niet betwist dat de zelfstudie van [partij] niet kan worden aangemerkt als een studie in de zin van deze bepalingen.
Verder hebben [appellante] en [partij] niet aannemelijk gemaakt dat van de zijde van de Belastingdienst/Toeslagen toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan, waaruit zij in de gegeven omstandigheden konden en mochten afleiden dat zij in de jaren 2017 en 2018 recht hadden op kinderopvangtoeslag na het beëindigen van de studie van [partij] aan de universiteit. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen geen opname of verslag heeft van het gesprek met de medewerker van 28 september 2016. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat een toezegging is gedaan. Uitgaande van wat door [appellante] en [partij] is gesteld over de inhoud van het telefoongesprek, is de beslissing van [partij] om een zelfstudie te gaan volgen in ieder geval niet aan de orde is gekomen bij dit telefoongesprek. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
Hoger beroep
4. In het hogerberoepschrift heeft [appellante] opnieuw een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. De rechtbank is gemotiveerd op dat beroep ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom het oordeel van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 5.3.6 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daaraan toe dat, anders dan [appellante] in het hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, uit de zittingsaantekeningen niet valt af te leiden dat de rechtbank de beslissing over het aanbod om [partij] onder ede te horen aan de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen heeft overgelaten. De rechtbank heeft met het oog op hoor en wederhoor geïnformeerd naar het standpunt van de gemachtigde over deze mogelijkheid.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, wordt bevestigd.
6. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
452-1128