ECLI:NL:RVS:2025:1416

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202201957/5/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' van de gemeente West Betuwe en wijziging agrarische bestemming

Op 21 december 2021 heeft de raad van de gemeente West Betuwe het bestemmingsplan 'Buitengebied 2022' vastgesteld. Dit plan wijzigt de agrarische bestemming van een perceel aan de [locatie 1] in Deil naar een woonbestemming, en de woning aan de [locatie 2] wordt aangemerkt als agrarische bedrijfswoning. [appellante], die een fruitteeltbedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen deze wijzigingen, omdat zij vreest dat de nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen hebben voor haar bedrijfsactiviteiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 februari 2025. De Afdeling oordeelt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellante] en de gevolgen van de bestemmingswijzigingen voor de omliggende agrarische gronden. De Afdeling vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft de wijziging van de bestemming van het perceel aan de [locatie 1] in Deil, en draagt de raad op om dit binnen vier weken te corrigeren. De proceskosten van [appellante] worden vergoed.

Uitspraak

202201957/5/R4.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd dan wel wonend te Meteren, gemeente West Betuwe, (hierna: [appellante])
appellante,
en
de raad van de gemeente West Betuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante] heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellante] en [partij] (hierna: [partij]) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 februari 2025, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. F. Schmidt, zijn verschenen.
Voorts is op de zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2018 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Planbeschrijving
3.       De raad van de voormalige gemeente Geldermalsen heeft in 2018 met het oog op de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet ervoor gekozen om het planologisch regime te vernieuwen voor het hele buitengebied, mede omdat een groot deel van het plangebied nog viel onder een geldend bestemmingsplan uit 2009. Dit heeft uiteindelijk geleid tot vaststelling in 2021 van het plan door de raad van de nieuwe gemeente West Betuwe. Voor het beroep van [appellante] is van belang dat in het plan de agrarische bestemming van het perceel aan de [locatie 1] in Deil is gewijzigd in een woonbestemming en dat de woning aan de [locatie 2] een agrarische bedrijfswoning is geworden in plaats van een burgerwoning. Het beroep van [appellante] richt zich tegen deze twee plandelen.
[locatie 1] in Deil
4.       Het perceel [locatie 1] is eigendom van [partij]. Aan de voormalige agrarische bedrijfswoning van [partij] is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend. De gronden die achter het perceel van [partij] liggen zijn eigendom van [appellante] en in gebruik als fruitboomgaard. In het vastgestelde plan is het agrarische bouwvlak dat aan die gronden was toegekend komen te vervallen.
[appellante] heeft een fruitteeltbedrijf en vreest dat het toekennen van de bestemming "Wonen" aan het perceel van [partij] beperkende gevolgen heeft voor de uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten op de naastgelegen gronden. Het plan maakt het ook ten onrechte niet meer mogelijk om op de gronden achter de woning aan de [locatie 1] een bedrijfsloods op te richten.
4.1.    Het perceel aan de [locatie 1] met daarop een bedrijfswoning had van oudsher een agrarische bestemming, omdat [partij] daar een fruitteeltbedrijf exploiteerde. Nadat [partij] met dat bedrijf is gestopt, heeft [appellante] de omliggende gronden met boomgaarden in 2011 gekocht van [partij] en zijn die boomgaarden nog altijd bedrijfsmatig in gebruik. De boomgaarden staan rondom het perceel en de kortste afstand tussen de boomgaarden en de woning is ongeveer 15 meter. De raad heeft aan het perceel een woonbestemming toegekend in het plan, mede op verzoek van [partij], omdat ten tijde van vaststelling van het plan de aanwezige woning al jaren niet meer als agrarische bedrijfswoning in gebruik was en het niet de verwachting was dat dit op afzienbare termijn zou veranderen.
De raad heeft echter geen onderzoek gedaan naar de mogelijke nadelige gevolgen van deze bestemmingswijziging voor het gebruik van omliggende boomgaarden en daarmee onvoldoende rekening gehouden met de bedrijfsbelangen van [appellante]. Evenmin heeft de raad onderzocht of met het op zeer korte afstand van bedrijfsmatig geëxploiteerde boomgaarden - waar bestrijdingsmiddelen worden gespoten - toestaan van een burgerwoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Afdeling volgt de raad niet in het standpunt dat hier sprake is van een historisch gegroeide situatie en daarom van een onderzoek kon worden afgezien. De woning aan de [locatie 1] had immers van oudsher geen woonbestemming, maar een agrarische bestemming en daardoor is in planologische zin sprake van een nieuwe situatie. Het betoog slaagt.
Gelet op hetgeen hierna onder 6 wordt overwogen behoeft het betoog van [appellante] dat het plan niet langer bedrijfsgebouwen mogelijk maakt direct achter de woning op het perceel aan de [locatie 1] geen bespreking meer.
[locatie 2] in Meteren
5.       [appellante] voert aan dat de woning aan de [locatie 2] ten onrechte in het plan als tweede bedrijfswoning is bestemd. De woning had de in het voorgaande bestemmingsplan toegekende bestemming "Wonen" moeten behouden. Hiertoe voert [appellante] aan dat er geen bedrijfsmatige noodzaak is voor een tweede bedrijfswoning, de woning niet haar eigendom is en ook uit ruimtelijk oogpunt geen noodzaak bestaat voor deze bestemmingswijziging. Wat betreft dit laatste punt merkt zij op dat het in 2022 een omgevingsvergunning is verleend voor nieuwe bedrijfsbebouwing waarmee een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Er is nu voorzien in een inpandige laad- en losvoorziening, waarbij de afstand tot de woning aan de [locatie 2] met ongeveer 10 meter is vergroot, waardoor geen sprake meer is van geluidsoverlast.
5.1.    De woning op het perceel aan de [locatie 2] in Meteren is eigendom van de dochter van [appellante] en haar echtgenoot en zij wonen daar ook. De woning staat op korte afstand van het fruittteeltbedrijf van [appellante], dat aan de [locatie 3] is gevestigd. De woning had in het voorgaande bestemmingsplan de aanduiding ‘Wonen’ en was derhalve niet bestemd als een bedrijfswoning. De Afdeling stelt voorop dat de vraag wie eigenaar is van de woning aan de [locatie 2] in het kader van een bestemmingsplan op zich niet relevant is, aangezien eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn.
Op 24 januari 2019 is aan [appellante] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van nieuwe bedrijfsgebouwen en het aanleggen van een nieuwe in- en uitrit bij het bedrijf direct langs de woning aan de [locatie 2]. De raad heeft er met juistheid op gewezen dat in de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag lag aan de aanvraag van die omgevingsvergunning is vermeld dat vanwege die bedrijfsuitbreiding en de nieuwe in- en uitrit ter plaatse van de woning aan de [locatie 2] niet wordt voldaan aan de richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid, maar dat deze strijdigheid wordt opgeheven doordat de woning als tweede bedrijfswoning zal worden bestemd. Dat op 2 september 2022 een omgevingsvergunning is verleend, waarbij de eerdere vergunning uit 2019 is gewijzigd en onder andere de laaddocks zijn verplaatst, laat de Afdeling buiten beschouwing aangezien die vergunning pas na vaststelling van het onderhavige plan is verleend en de raad daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Gelet op de in 2019 verleende vergunning, heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het handhaven van de woonbestemming voor de woning aan de [locatie 2] uit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar is en heeft de raad daarom voor een aanduiding als bedrijfswoning kunnen kiezen.
Wat betreft het advies van de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen (hierna: SAAB) van 4 februari 2016 waar [appellante] naar verwijst, waarin is vermeld dat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is, overweegt de Afdeling dat dit advies is achterhaald door de latere, in 2019 vergunde bedrijfssituatie. Bovendien wordt in dit advies van de SAAB weliswaar geconcludeerd dat een tweede bedrijfswoning niet noodzakelijk is, maar blijkt uit dit advies dat [appellante] een tweede bedrijfswoning wel wenselijk vindt voor een van haar bedrijfsleiders, mede gezien diens persoonlijke omstandigheden, alsmede voor de bedrijfsvoering. In dit verband heeft de raad er terecht op gewezen dat als in de toekomst geen behoefte meer bestaat aan een tweede bedrijfswoning, de planologische functie ervan dan mogelijkerwijs kan worden omgezet in een zogenoemde ‘plattelandswoning’. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
6.       Gelet op wat [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat gaat over de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het perceel aan de [locatie 1] in Deil, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd.
De Afdeling hecht eraan op te merken dat in het kader van finale geschilbeslechting in dit geval geen aanleiding bestaat voor het toepassen van een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51d van de Awb. Daarbij heeft de Afdeling mee laten wegen dat - vanwege een voorgenomen verkoop van de woning - het zowel in het belang van [appellante] als in het belang van [partij] is dat op korte termijn duidelijkheid bestaat over het planologische regime voor de inmiddels leegstaande woning aan de [locatie 1]. Bovendien is namens de raad tijdens de zitting meegedeeld dat het voorstelbaar is dat het perceel weer een agrarische bestemming krijgt. Door gedeeltelijke vernietiging van het bestreden besluit herleeft voor het perceel de bestemming "Landelijk Gebied II" van het voorheen geldende plan "Buitengebied" uit 2006 van de voormalige gemeente Geldermalsen. Daardoor is de woning weer als een agrarische bedrijfswoning bestemd en geldt ook het in dat bestemmingsplan opgenomen zogenoemde verbale bouwvlak weer voor dit perceel.
6.1.    De Afdeling ziet aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening.
6.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft op een eventueel nieuw te nemen besluit het recht, zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024, van toepassing.
7.       De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2022" gegrond;
II.       vernietigt het besluit van de raad van de gemeente West Betuwe van 21 december 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2022", voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het perceel aan de [locatie 1] in Deil;
III.      draagt de raad van de gemeente West Betuwe op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening;
IV.      veroordeelt de raad van de gemeente West Betuwe tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €2.311,91, waarvan € 2.267,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat de raad van de gemeente West Betuwe aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
571