ECLI:NL:RVS:2025:1401
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit burgemeester Den Haag inzake sluiting horeca-inrichting en intrekking vergunningen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag van 23 maart 2023. Dit besluit hield in dat de horeca-inrichting '[naam]' voor drie maanden werd gesloten en dat de alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning werden ingetrokken. De burgemeester baseerde zijn besluit op twee bestuurlijke rapportages, waarin werd vastgesteld dat er een handelshoeveelheid drugs aanwezig was in de horeca-inrichting.
[appellant] betwistte de inhoud van deze rapportages en voerde aan dat de gevolgen van de besluiten onevenredig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in beginsel mag uitgaan van de juistheid van op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en dat er geen aanleiding was om van dit uitgangspunt af te wijken. Tijdens de zitting op 26 maart 2025 voerde [appellant] nieuwe gronden aan, maar de Afdeling oordeelde dat hij hiermee in strijd handelde met de goede procesorde. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester zijn besluiten voldoende had gemotiveerd.
De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Tevens werd bepaald dat de burgemeester geen proceskosten hoefde te vergoeden.