ECLI:NL:RVS:2025:1401

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
202402128/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester Den Haag inzake sluiting horeca-inrichting en intrekking vergunningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag van 23 maart 2023. Dit besluit hield in dat de horeca-inrichting '[naam]' voor drie maanden werd gesloten en dat de alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning werden ingetrokken. De burgemeester baseerde zijn besluit op twee bestuurlijke rapportages, waarin werd vastgesteld dat er een handelshoeveelheid drugs aanwezig was in de horeca-inrichting.

[appellant] betwistte de inhoud van deze rapportages en voerde aan dat de gevolgen van de besluiten onevenredig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in beginsel mag uitgaan van de juistheid van op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en dat er geen aanleiding was om van dit uitgangspunt af te wijken. Tijdens de zitting op 26 maart 2025 voerde [appellant] nieuwe gronden aan, maar de Afdeling oordeelde dat hij hiermee in strijd handelde met de goede procesorde. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester zijn besluiten voldoende had gemotiveerd.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Tevens werd bepaald dat de burgemeester geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202402128/1/A3.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2024 in zaak nr. 23/3192 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Openbare zitting gehouden op 26 maart 2025 om 10:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: mr. Y. Soffner
Jurist: mr. C.E.J. van der Linden
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. M. de Boorder, advocaat in Den Haag;
de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. E.P. Alonso en mr. R. den Ouden.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 20 februari 2024 van de rechtbank waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 maart 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft de burgemeester het bezwaar tegen het besluit van 2 november 2022, waarbij de horeca-inrichting "[naam]" is gesloten voor drie maanden en de alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning zijn ingetrokken, ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1.       De burgemeester heeft op basis van twee bestuurlijke rapportages, waaruit blijkt dat in de horeca-inrichting een handelshoeveelheid drugs aanwezig was, besloten om de horeca-inrichting te sluiten voor drie maanden en de alcoholwetvergunning en de exploitatievergunning in te trekken.
2.       [appellant] betwist de inhoud van de bestuurlijke rapportages die aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank heeft hierover overwogen dat de burgemeester in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit geval geeft volgens de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.
3.       Op de zitting heeft [appellant] betoogd dat de gevolgen van de aangevochten besluiten onevenredig zijn en dat de burgemeester in zijn besluitvorming hieraan voorbij is gegaan. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] door deze nieuwe grond pas op de zitting aan te voeren heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde. Overigens heeft de burgemeester in zijn besluitvorming gemotiveerd uiteengezet waarom de besluiten niet onevenredig zijn.
4.       Verder heeft [appellant] de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd, in hoger beroep herhaald. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Mede gelet op de verschillende verklaringen die [appellant] heeft afgelegd over wat er is gebeurd tijdens de controle op donderdag 6 oktober 2022, waarop de bestuurlijke rapportages zien, ziet de Afdeling geen reden om in deze zaak te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de politie.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818-1146