ECLI:NL:RVS:2025:1389

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
202501458/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 maart 2025 het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling door de minister van Asiel en Migratie ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling was op 19 februari 2025 in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister de vreemdeling tijdig en correct had geïnformeerd over de voorgenomen inbewaringstelling tijdens het gehoor. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, heeft hoger beroep ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende zijn om aan te nemen dat het proces-verbaal van het gehoor niet juist is. De Afdeling ziet ook geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202501458/1/V3.
Datum uitspraak: 2 april 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 maart 2025 in zaak nr. NL25.7965 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2025 heeft de minister de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 maart 2025 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat de minister voorafgaand aan en tijdens het gehoor aan de vreemdeling heeft medegedeeld dat hij voornemens was om hem in bewaring te stellen. De enkele stelling dat de door de gemachtigde van de vreemdeling waargenomen mededelingen niet overeenkomen met de weergave van het gehoor in het proces-verbaal, is niet voldoende voor de conclusie dat niet van de juistheid van dat op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal mag worden uitgegaan.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Kindt-Jiawan, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kindt-Jiawan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2025
1017