ECLI:NL:RVS:2025:1365

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
31 maart 2025
Zaaknummer
202501633/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot vreemdeling en minister van Asiel en Migratie

Op 28 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 27 maart 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 maart 2025 had geoordeeld dat het beroep tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk was, en het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard.

In het verzoek om voorlopige voorziening vroeg de vreemdeling om niet te worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en om opvang en verstrekkingen. De minister van Asiel en Migratie had in een eerder besluit aangegeven dat de vreemdeling een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, en dat hij daarom niet naar Jemen zou worden uitgezet.

De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek van de vreemdeling werd afgewezen, en de minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.

Uitspraak

202501633/2/V2.
Datum uitspraak: 28 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 maart 2025 in zaak nr. NL23.9964 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij besluit van 9 december 2024 heeft de minister het besluit van 27 maart 2023 gewijzigd en aangevuld.
Bij besluit van 17 januari 2025 heeft de minister het in het besluit van 27 maart 2023 opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod opgeheven en het besluit van 9 december 2024 ingetrokken.
Bij uitspraak van 14 maart 2025 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023, voor zover dit door het besluit van 17 januari 2025 is gewijzigd, en tegen het besluit van 9 december 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 maart 2023, voor zover dit niet is gewijzigd door het besluit van 17 januari 2025, en tegen het besluit van 17 januari 2025 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hij opvang en verstrekkingen krijgt.
2.       De minister heeft in het besluit van 17 januari 2025 meegedeeld dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij onder de huidige omstandigheden in Jemen een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en dat hij om die reden ook niet zal worden uitgezet naar Jemen. Daarin en in wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.S. Heinen, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Heinen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2025
984