202402276/1/A3 en 202402278/1/A3.
Datum uitspraak: 14 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Brielle, gemeente Voorne aan zee,
appellant,
tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2024 in zaak nr. C/10/675021 / FA RK 24-1761 en C/10/675017 / KG ZA 24-181 en van 22 maart 2024 in zaak nr. C10/675896 / KG ZA/24-229 en C/10/675913 / FA RL 24-2193 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Voorne aan Zee.
Openbare zitting gehouden op 14 maart 2025 om 13:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.J. Daalder, voorzitter
griffiers: mr. D.D. Blaauwbroek en mr. W. Dijkshoorn
Verschenen:
De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.B. Keiman en M. van Helvoort.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2024 en van 22 maart 2024. In de uitspaak van 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 5 maart 2024 waarbij de burgemeester een tijdelijk huisverbod en een contactverbod aan [appellant] heeft opgelegd, ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. In de uitspraak van 22 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 15 maart 2024, waarbij het tijdelijk huisverbod en het contactverbod zijn verlengd met achttien dagen, ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
De burgemeester heeft het huisverbod en het contactverbod op 22 maart 2024 opgeheven.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraken.
Motivering:
[appellant] woonde ten tijde van belang in een woning samen met zijn vrouw en hun vier kinderen. Na een incident tussen [appellant] en zijn vrouw, waar de kinderen bij in de buurt waren, is de vrouw van [appellant] door de politie aangetroffen met een verwonding aan haar neus en bloed op haar kleren. [appellant] heeft verklaard dat de bloedneus het gevolg is van een huidziekte van zijn vrouw. De vrouw van [appellant] heeft verklaard dat [appellant] haar in het gezicht heeft gestompt en dat dit de reden is van de bloedneus. Naar aanleiding van het incident zijn er drie afzonderlijke risicotaxaties opgesteld. In alle drie de taxaties wordt geadviseerd om een tijdelijk huisverbod op te leggen. Op basis hiervan heeft de burgemeester een tijdelijk huisverbod aan [appellant] opgelegd voor de periode van tien dagen. Hierbij heeft de burgemeester ook bepaald dat [appellant] ten tijde van het huisverbod geen contact mag opnemen met zijn vrouw en kinderen. De burgemeester heeft het tijdelijk huisverbod en het contactverbod verlengd omdat er na afloop van de tien dagen nog geen systeemgesprek heeft plaatsgevonden en er geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt en de dreiging van gevaar niet was veranderd.
De rechtbank heeft in de uitspraken geoordeeld dat de besluiten over de oplegging en de verlenging van het huisverbod en het contactverbod op goede gronden zijn genomen.
In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat er sprake was van een gevaar of dat een ernstig vermoeden van gevaar bestond. Daarbij heeft de rechtbank volgens [appellant] niet onderkend dat de burgemeester zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen bij het nemen van de besluiten. Ook heeft [appellant] in hoger beroep naar voren gebracht dat het contactverbod ten onrechte in stand is gelaten.
De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester het tijdelijk huisverbod en het contactverbod mocht opleggen en vervolgens mocht verlengen. Gelet op de spoedeisende aard van een huisverbod is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleverden. Gelet op de bevindingen van de politieambtenaren na het incident op 4 maart 2024 - waarbij zij letsel aan de neus van de echtgenote en bloed op haar kleding hebben gezien - mocht de burgemeester ervan uitgaan dat [appellant] zijn vrouw in het gezicht had geslagen. De burgemeester heeft vervolgens uit de drie risicotaxaties ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar kunnen afleiden. Hij was dus bevoegd om het huisverbod en het contactverbod op te leggen.
Het is niet zo dat de burgemeester de belangen van [appellant] niet heeft betrokken bij zijn besluit om tot oplegging van het huisverbod over te gaan. De burgemeester heeft er alleen voor gekozen een zwaarder gewicht toe te kennen aan de belangen van zijn vrouw en kinderen en dat mocht hij ook doen.
Omdat de situatie na afloop van het eerste huisverbod niet was veranderd - er had nog geen systeemgesprek plaatsgevonden en er waren nog geen veiligheidsafspraken gemaakt - mocht de burgemeester het huisverbod en het contactverbod ook verlengen. Toen dat gesprek had plaatsgevonden en de veiligheidsafspraken waren gemaakt, heeft de burgemeester meteen het huisverbod en het contactverbod opgeheven.
De burgemeester moet, wanneer hij ertoe besluit om het huisverbod te verlengen, nadrukkelijk ook kijken naar de mogelijkheid om het contactverbod op te heffen of de mogelijkheden van begeleid contact met de kinderen onderzoeken. Dat heeft de burgemeester in dit geval ook gedaan. Verder betrekt de Afdeling bij haar oordeel het feit dat de kinderen eerder bij de hulpverleningsorganisaties hadden aangegeven dat zij nog niet toe waren aan een begeleid bezoek met [appellant] en dat er juist voor de kinderen een dringend behoefte aan veiligheidsafspraken bestond.
De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
735-1147