202203536/1/R2.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2022 in zaak nr. 21/1069 in het geding tussen:
het college
en
[wederpartij], wonend in [woonplaats],
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het college geweigerd om aan [wederpartij] een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van een tijdelijk bouwwerk aan de Strijperstraat ongenummerd in Leende.
Bij besluit van 6 april 2021 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 april 2021 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft op 22 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit na de uitspraak van de rechtbank.
Bij besluit van 23 augustus 2022 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] alsnog gegrond verklaard en de omgevingsvergunning verleend.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024. Het college, vertegenwoordigd door Y. Trienekens, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 8 september 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [wederpartij] exploiteert een sierteeltbedrijf op de gronden aan de Strijperstraat tussen nummers 21 en 23a in Leende, kadastraal bekend Leende, sectie H, nummer 590.
Bij besluit van 29 juni 2020 heeft de raad van de gemeente Heeze-Leende voor deze gronden het bestemmingsplan "Strijperstraat tussen 21A en 23" (hierna: het plan) vastgesteld. Het plan voorziet op deze gronden onder andere in het oprichten van bouwwerken. Tegen het plan is beroep ingesteld en een voorlopige voorziening ingediend bij de Afdeling, waardoor het plan toen niet in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp 2015", dat is vastgesteld door de raad op 5 oktober 2015 en op grond waarvan op de gronden van [wederpartij] geen gebouwen waren toegestaan, bleef gelden.
Op 8 september 2020 heeft [wederpartij] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen en handelen in strijd met het geldende bestemmingsplan ten behoeve van een tijdelijk bouwwerk op zijn gronden.
3. Het college heeft bij besluit van 28 oktober 2020 de omgevingsvergunning geweigerd om niet vooruit te lopen op de uitspraak van de Afdeling over het plan.
Bij uitspraak van 26 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:407, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling het plan geschorst. Bij besluit van 6 april 2021 heeft college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2020 ongegrond verklaard en de weigering van de aangevraagde omgevingsvergunning in stand gelaten. Het college heeft aan deze weigering ten grondslag gelegd dat voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwwerk niet kan worden volstaan met een verwijzing naar het plan omdat dat is geschorst.
4. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 28 oktober 2020 gegrond verklaard en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank heeft de omstandigheid dat het college met het verlenen van de tijdelijke vergunning de schorsende werking van de uitspraak van de Afdeling niet wil doorbreken, niet doorslaggevend geacht. Volgens de rechtbank dient het college een zelfstandig oordeel te geven over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het tijdelijke bouwwerk.
5. Bij besluit van 23 augustus 2022 heeft het college het bezwaar van [wederpartij] alsnog gegrond verklaard en de tijdelijke omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning is in mei 2024 verlopen.
Hoger beroep
6. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de schorsing van het bestemmingsplan niet zonder meer aan de weigering ten grondslag mocht leggen. Volgens het college heeft de rechtbank de uitspraak van de voorzieningenrechter te makkelijk opzij geschoven en is de rechtbank daarmee enigszins op de stoel van de Afdeling gaan zitten.
6.1. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Wabo dient het college van burgemeester en wethouders te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning. Voorts komt het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een tijdelijke omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen.
Gelet op deze systematiek van de Wabo dient het college bij de beoordeling van de aanvraag een zelfstandig oordeel te geven over de mogelijkheid om in afwijking van het plan een omgevingsvergunning te verlenen, en dus ook over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het aangevraagde bouwwerk. Daarbij kon het niet volstaan met de enkele stelling dat vooralsnog niet kan worden uitgegaan van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van tijdelijke bebouwing op de locatie omdat anders een voorschot zou worden genomen op de uitkomst van een lopende procedure en daarmee ook voorbij zou worden gegaan aan het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter van de Afdeling. De rechtbank heeft de omstandigheid dat het college met het verlenen van een vergunning de schorsende werking van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling niet wil doorbreken dan ook terecht niet doorslaggevend geacht voor de weigering van de tijdelijke omgevingsvergunning door het college.
Het betoog slaagt niet.
Beroep niet tijdig beslissen
7. [wederpartij] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, waartoe de uitspraak van de rechtbank verplicht. Daarnaast heeft [wederpartij] op grond van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de Afdeling verzocht om de verbeurde dwangsom vast te stellen.
7.1. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Het college heeft op 23 augustus 2022 alsnog de tijdelijke omgevingsvergunning verleend. Hiermee is geheel tegemoet gekomen aan het beroep van [wederpartij]. Hierdoor heeft [wederpartij] geen procesbelang meer bij zijn beroep. De Afdeling zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
7.2. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is, desgevraagd de hoogte van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vast. Nu er geen sprake is van een gegrond beroep, is het aan het college om met inachtneming van artikel 4:17 van de Awb de verbeurde dwangsom vast te stellen.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Het college moet de proceskosten van [wederpartij] voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het hoger beroep vergoeden.
11. Gelet op artikel 8:109, tweede lid, van de Awb wordt van het college griffierecht geheven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende ongegrond;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] niet-ontvankelijk;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00;
IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende een griffierecht van € 548,00 wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vollaers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
880-1140