ECLI:NL:RVS:2025:1308

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202304318/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag door minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de minister voor Rechtsbescherming op 20 juni 2022 de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) afgewezen. [appellant] had de VOG aangevraagd voor de aanvraag van een chauffeurskaart bij KIWA Register B.V. te Rijswijk. De afwijzing was gebaseerd op justitiële gegevens die bekend waren in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS), waaronder opiumwetdelicten, verkeersovertredingen en mishandeling. Op 17 maart 2022 was [appellant] met justitie in aanraking gekomen wegens het voorhanden hebben van cocaïne, en er waren meerdere openstaande zaken tegen hem. De minister handhaafde de afwijzing van de VOG op 7 oktober 2022, omdat hij van mening was dat de geconstateerde overtredingen een risico vormden voor de veiligheid van passagiers en de kwaliteitseisen voor taxichauffeurs. De rechtbank Amsterdam heeft op 19 mei 2023 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 14 augustus 2024 zijn zowel [appellant] als de staatssecretaris voor Rechtsbescherming verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 maart 2025 het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen.

Uitspraak

202304318/1/A3
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 mei 2023 in zaak nr. 22/5352 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming, thans de staatssecretaris voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2022 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2022 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2024, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 22 maart 2022 een VOG aangevraagd voor de aanvraag van een chauffeurskaart bij KIWA Register B.V. te Rijswijk. In het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) zijn justitiële gegevens over [appellant] bekend met betrekking tot onder andere opiumwetdelicten, verkeersovertredingen en mishandeling.
2.       Uit het JDS is onder meer het volgende gebleken. Op 17 maart 2022 is [appellant] met justitie in aanraking gekomen wegens het voor handen hebben en van cocaïne. Deze zaak stond ten tijde van het bestreden besluit nog open. Op 25 januari 2022 heeft [appellant] een geldboete van € 690,- opgelegd gekregen wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. Op 24 juli 2021 is [appellant] met justitie in aanraking gekomen wegens mishandeling onder strafverzwarende omstandigheden. Deze zaak stond ten tijde van de behandeling van het beroep nog open. Op 30 maart 2021 en 17 maart 2021 heeft [appellant] geldboetes gekregen van ieder € 180,- wegens overtreding van het gebruik van de boordcomputer. Op 15 maart 2021 heeft [appellant] een geldboete van € 600,- gekregen wegens het als bestuurder onverzekerd rijden. Op 13 januari 2021 heeft [appellant] een geldboete van € 200,- opgelegd gekregen wegens geen voorrang verlenen. Op 29 juli 2021 heeft [appellant] een geldboete opgelegd gekregen van € 200,88 wegens het aanbieden van taxivervoer zonder geldige vergunning.
3.       De minister heeft bij besluit van 7 oktober 2022 de afwijzing van de aanvraag van een VOG gehandhaafd. De reden hiervoor is dat hij op het standpunt blijft staan dat de afwijzing terecht is, omdat gezien de geconstateerde overtredingen indien herhaald in de functie van taxichauffeur een risico bestaat dat [appellant] taxivervoer zal verrichten zonder te voldoen aan de daarvoor gestelde (kwaliteits-)eisen en er een risico bestaat voor het welzijn en de veiligheid van passagiers. Bovendien is er een risico dat de door [appellant] in het verkeer aangebrachte (letsel-)schade door benadeelden niet of moeilijk verhaalbaar is en bestaat het risico op concurrentievervalsing. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico's voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij de toewijzing van de VOG. Daarbij heeft hij van belang geachte dat [appellant] recent en veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen wegens meerdere strafbare feiten, die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de aanvraag om afgifte van een VOG heeft mogen afwijzen. De redenen hiervoor zijn dat [appellant] in een betrekkelijk korte periode meerdere malen met justitie in aanraking is gekomen wegens feiten die slecht te verenigen zijn met de uitoefening van de functie van taxichauffeur, dat het tijdsverloop tussen deze strafbare feiten en de aanvraag om afgifte van een VOG gering is, dat het verweer van [appellant] dat hij zijn taxiwerkzaamheden altijd naar behoren heeft gedaan door enkele van de eerder genoemde strafbare feiten wordt tegengesproken en dat niet aannemelijk is gemaakt dat [appellant] niet anders dan als taxichauffeur inkomsten kan genereren.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag om afgifte van een VOG mocht worden afgewezen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank ten onrechte de conclusie getrokken dat zijn persoonlijke belangen niet zwaarder hebben hoeven wegen dan het algemeen belang van bescherming van de samenleving, en heeft de rechtbank ten onrechte daarbij betrokken dat hij met een andere baan in zijn levensonderhoud kan voorzien.
Beoordeling van het hoger beroep
7.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn (zo goed als) een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 7.2 t/m 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
9.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te betalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
314-1121