ECLI:NL:RVS:2025:1307

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202307898/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor taxichauffeur op basis van justitiële gegevens

In deze zaak heeft de minister voor Rechtsbescherming op 6 december 2022 een aanvraag van [appellant] voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen. [appellant] had op 9 november 2022 een VOG aangevraagd voor de functie van taxichauffeur bij het Kiwa Register B.V. Echter, in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) waren justitiële gegevens over [appellant] bekend, waaronder veroordelingen voor verkeersovertredingen. Op 13 september 2022 werd hij veroordeeld tot een geldboete van € 300,- voor het overschrijden van de maximumsnelheid, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 118 dagen. Daarnaast kreeg hij op 7 april 2022 een geldboete van € 397,- en op 5 februari 2020 een geldboete van € 270,- voor gevaarlijk rijgedrag.

De minister oordeelde dat deze strafbare feiten, indien herhaald, een belemmering vormen voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. De rechtbank Den Haag verklaarde op 2 november 2023 het beroep van [appellant] ongegrond, en [appellant] ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 14 augustus 2024 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.S. Schollaardt, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.N.O. Keita.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG. De gronden die [appellant] in hoger beroep aanvoerde, waren grotendeels herhalingen van eerdere argumenten en de Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307898/1/A3
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2023 in zaak nr. 23/1941 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming, thans de staatssecretaris voor Rechtsbescherming
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2022 heeft de minister een aanvraag van [appellant] voor een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.S. Schollaardt, advocaat te Laren, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.N.O. Keita, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 9 november 2022 een VOG voor de functie van taxichauffeur voor een chauffeurskaart aangevraagd bij het Kiwa Register B.V.. In het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) zijn justitiële gegevens over [appellant] met betrekking tot verkeersovertredingen bekend. Zo is in het JDS over [appellant] opgenomen dat hij op 13 september 2022 is veroordeeld tot een geldboete van € 300,- wegens het overschrijden van de maximumsnelheid. Hiervoor is hem ook een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 118 dagen. Verder is hem op 7 april 2022 een geldboete van € 397,- opgelegd wegens het overschrijden van de maximumsnelheid, en is hem op 5 februari 2020 een geldboete van € 270,- opgelegd wegens gevaarlijk rijgedrag.
2.       Op grond van deze strafbare feiten heeft de minister de VOG aanvraag van [appellant] afgewezen. Deze strafbare feiten vormen volgens de minister, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Verder vindt de minister dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG. De redenen hiervoor zijn dat [appellant] nog in 2022 meermalen met justitie in aanmerking is gekomen voor strafbare feiten die bij uitstek niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur, dat de veroordelingen te recent zijn om te kunnen vaststellen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen, dat er sprake is van recidive waardoor de kans op herhaling aanwezig is, dat het feit dat deze strafbare feiten plaatsvonden in privétijd niet uitmaakt voor de belangenafweging van de minister, en dat de kans reëel is dat [appellant] een andere baan kan vinden waarvoor dit VOG niet noodzakelijk is.
Hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat het feit dat strafbare feiten in privétijd zijn gepleegd door de rechtbank ten onrechte niet relevant is geacht, dat het gegeven dat de officier van justitie heeft besloten om het rijbewijs terug te geven door de rechtbank eveneens ten onrechte niet relevant is geacht, dat de rechtbank onvoldoende heeft meegewogen dat hij al lang werkzaam is binnen de chauffeursbranche en dat hij niet begrijpt waarom de minister/KIWA, als het dan zo nodig was, niet meteen na het laatste delict tot actie is overgegaan.
Beoordeling van het hoger beroep
5.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.
6.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn (zo goed als) een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder rechtsoverweging 6.1 t/m 6.5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Slotsom
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden bevestigd.
8.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
314-1121