ECLI:NL:RVS:2025:1305

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202404130/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Streperplein ong. Landgraaf en de gevolgen voor omwonenden

Op 26 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Streperplein ong. Landgraaf". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Landgraaf op 30 mei 2024, maakt de bouw van elf woonappartementen en zes grondgebonden woningen mogelijk in het centrum van Landgraaf, waar voorheen een groenbestemming gold. Appellanten, bewoners van de nabijgelegen percelen, vrezen dat het nieuwe plan hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden. Ze hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij zij hun bezorgdheid uiten over onder andere de bouwhoogte, verlies van uitzicht, privacy, geluidshinder en gevolgen voor de waterhuishouding.

De Afdeling heeft de zaak op 13 februari 2025 ter zitting behandeld. De appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. F.K. van den Akker, terwijl de raad werd bijgestaan door meerdere juridische vertegenwoordigers. De ontwikkelaar, V.O.C. (Vastgoed Ontwikkelings Centrum) B.V., heeft ook een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de belangen van de omwonenden zorgvuldig zijn afgewogen. De Afdeling oordeelt dat de raad de maximale bouwhoogte aanvaardbaar heeft geacht en dat de vrees voor hinder door inschijnende koplampen en geluidshinder niet opweegt tegen de voordelen van het plan. Ook de zorgen over schaduwhinder en waterhuishouding zijn door de Afdeling als niet gegrond beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de Afdeling de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, waarmee de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad van de gemeente Landgraaf is bevestigd. De raad is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202404130/1/R1.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend in Landgraaf,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend in Landgraaf,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Landgraaf,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Streperplein ong. Landgraaf" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
V.O.C. (Vastgoed Ontwikkelings Centrum) B.V. (hierna: VOC) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad, [appellant sub 2] en VOC hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2025, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven, [appellant sub 2A], ook bijgestaan door mr. Van den Akker, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Costongs-Muris, mr. A.R.C.M. Kettenis en ing. M. Severens, zijn verschenen. Voorts is ter zitting VOC, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.A.M. van de Wouw, rechtsbijstandverlener in Noorbeek, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       De raad maakt met de vaststelling van het plan de bouw van elf woonappartementen en zes grondgebonden woningen mogelijk. Het plangebied is gelegen in het centrum van Landgraaf in de kern Schaesberg en is op dit moment onbebouwd. In het voorgaande plan hadden deze gronden een groenbestemming.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] wonen ten westen van het plangebied. Zij vrezen dat het plan hun woon- en leefklimaat aantast.
VOC is de ontwikkelaar die het plan wil gaan realiseren.
Wettelijk kader
3.       De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Toetsingskader
4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Bouwhoogte passend in de omgeving?
5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad de maximale bouwhoogte die het plan mogelijk maakt ten onrechte aanvaardbaar heeft geacht. Zij wijzen hierbij op het verschil in hoogte van hun percelen en die van het plangebied. Volgens hen pakt de maximale bouwhoogte van de woningen in het plangebied ter plaatse van hun percelen hierdoor feitelijk nog hoger uit. Dit achten [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stedenbouwkundig ongewenst.
5.1.    Zoals volgt uit wat hiervoor onder 4 is overwogen, komt de raad beleidsruimte toe bij het bepalen van de maximale bouwhoogte. In zijn verweerschrift heeft de raad gewezen op paragraaf 3.4.2 van de plantoelichting. Daarin staat dat de raad streeft naar een transformatie van de woningvoorraad. Onderdeel daarvan is "verdunning" en kwalitatieve aanpassing van de woningvoorraad. Daarnaast wijst de raad op paragraaf 4.2 van de plantoelichting. Hierin staat dat de raad door middel van nieuwe woonbebouwing de open plek die het plangebied nu vormt wenst in te vullen met bebouwing passend in de ruimtelijke structuur ter plaatse.
Gelet hierop mocht de raad de gekozen maximale bouwhoogte aanvaardbaar vinden. Daarbij betrekt de Afdeling dat de binnen het plangebied maximaal te realiseren bouwhoogte niet aanmerkelijk hoger ligt dan wat is toegestaan op percelen in de directe nabijheid daarvan.
5.2.    Het betoog slaagt niet.
Verlies van uitzicht en privacy
6.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbaar verlies van uitzicht en privacy. Zij voeren daartoe aan dat het plangebied hoger ligt dan hun percelen en dat de in het plan opgenomen bouwvlakken op korte afstand van de grens met hun percelen zijn gelegen.
6.1.    In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit hun woningen en dat een woonsituatie vrij van enige inkijk niet kan worden gegarandeerd. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2795, onder 5.2).
De Afdeling stelt vast dat de kortste afstand tussen het perceel van [appellant sub 1] en het bouwvlak voor de appartementen ongeveer vier meter bedraagt. Dat is een geringe afstand, maar de raad mocht deze afstand onder de gegeven omstandigheden aanvaardbaar achten. Daarbij betrekt de Afdeling dat de afstand van de appartementen tot de woning van [appellant sub 1] ongeveer 23 meter zal bedragen. De raad heeft daarbij terecht gewezen op het tussenliggend groen en het feit dat het hier een stedelijke omgeving betreft. Daarom mocht de raad de vermindering van uitzicht en privacy van [appellant sub 1] aanvaardbaar vinden.
Voor [appellant sub 2] bedraagt de kortste afstand tussen het bouwvlak van de grondgebonden woningen en de grens met zijn perceel ongeveer 23 meter. De afstand tot de woning van [appellant sub 2] zal ten minste ongeveer 38 meter bedragen, waarbij de raad opnieuw gewezen heeft op het tussenliggend groen. Gelet daarop, en gezien de maximale bouwhoogte van de grondgebonden woningen, mocht de raad de vermindering van uitzicht en privacy van [appellant sub 2] ook aanvaardbaar vinden.
6.2.    Het betoog slaagt niet.
Hinder van inschijnende koplampen
7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan hun lichthinder oplevert omdat de koplampen van auto’s die vanaf het Streperplein het plangebied binnenrijden in hun woningen schijnen. Daarbij wijzen zij nogmaals op het verschil in hoogteligging ten opzichte van hun percelen.
7.1.    Op de zitting heeft VOC toegelicht dat de ontsluitingsweg komt te liggen tussen de twee bouwvlakken die in het plan zijn opgenomen. Voertuigen die over deze weg komen te rijden, slaan vervolgens links- of rechtsaf richting de parkeervakken. Dit sluit aan op paragraaf 7.2.1 van de plantoelichting, waarin staat dat het plangebied zal worden ontsloten op het Streperplein.
Hoewel de exacte ligging van de ontsluitingsweg niet in het plan is vastgelegd, acht de Afdeling de hiervoor geschetste wijze van ontsluiting aannemelijk, gelet op de ligging van het plangebied en de situering van de bouwvlakken. De raad mocht de voorgenomen ligging van de ontsluitingsweg dan ook als uitgangspunt nemen voor het beoordelen van eventuele hinder van inschijnende koplampen.
Volgens VOC zal de tijdsduur dat er direct koplampen in de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen schijnen beperkt zijn. Bovendien staan er volgens haar groene naaldbomen op de erfgrens die het licht zullen afschermen.
De raad stelt zich op het standpunt dat er, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als gevolg van inschijnende koplampen.
Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich op dit standpunt stellen. Daarbij betrekt zij dat gelet op de rijrichting langdurige inschijn van koplampen niet valt te verwachten en dat het plangebied in stedelijk gebied ligt.
7.2.    Het betoog slaagt niet.
Geluidhinder
8.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan leidt tot geluidoverlast bij hun woningen. Op dit zitting hebben zij verduidelijkt dat zij geluidhinder vrezen van het verkeer binnen het plangebied.
8.1.    VOC heeft een door Aelmans opgesteld memo van 13 januari 2025 ingediend. In dit memo is aan de hand van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" en parkeercijfers uit de CROW-publicatie 744 berekend wat de geluidbelasting van de verkeersbewegingen op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zal zijn. Daarbij is uitgaan van het "worst case" scenario dat de helft van de verkeersbewegingen in de avond- en nachtperiode plaatsvinden. Uit de berekeningen volgt dat in die situatie wordt voldaan aan de grenswaarden als bedoeld in stap 2 van bijlage 5 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
De raad stelt zich onder verwijzing naar dit memo op het standpunt dat het plan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen onevenredige hinder oplevert als gevolg van het geluid van het verkeer binnen het plangebied.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de resultaten van de hiervoor genoemde berekening niet bestreden. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot onaanvaardbare geluidhinder door het verkeer.
8.2.    Het betoog slaagt niet.
Schaduwhinder
9.       [appellant sub 1] betoogt dat het plan hem onevenredige schaduwhinder oplevert. Het gaat hem daarbij om verlies van zonlicht in zijn woning en in de tuin. Daarnaast zou het hierdoor niet meer mogelijk zijn om zijn woning te verduurzamen met zonnepanelen.
10.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 en van 10 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:279) bestaan geen wettelijke normen die zien op een minimum aantal zonuren per dag in een woning of op een perceel. De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen. Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Dat neemt niet weg dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging dient plaats te vinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarop schaduwhinder een negatieve invloed kan hebben.
10.1.  Naar aanleiding van de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] heeft VOC de "Bezonningstudie Locatie Streperplein Landgraaf" laten opstellen. Deze bezonningsstudie is uitgevoerd aan de hand van de zogenaamde "Haagse norm". Deze houdt in dat in de periode van 19 februari tot 21 oktober sprake moet zijn van ten minste twee mogelijke bezonningsuren per dag, met een zonshoogte van meer dan 10°, ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam. Uit de berekeningen die bij de bezonningsstudie horen, blijkt dat in de hiervoor genoemde periode vóór het einde van de ochtend geen sprake meer zal zijn van schaduw op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] als gevolg van de bebouwing die het plan mogelijk maakt.
De raad stelt zich onder verwijzing naar de bezonningsstudie op het standpunt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen onevenredig nadeel zullen ondervinden door verminderde zonlichttoetreding als gevolg van het plan.
De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op dit standpunt mocht stellen. Uit de bezonningsstudie komt naar voren dat ruimschoots wordt voldaan aan de Haagse norm. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben de juistheid van de conclusies van de bezonningsstudie niet bestreden.
Mede gelet op de uitkomst van de bezonningsstudie acht de Afdeling het verder niet aannemelijk dat het plan een ernstige belemmering vormt om gebruik te maken van zonnepanelen op de woning van [appellant sub 1].
10.2.  Het betoog slaagt niet.
Gevolgen voor de waterhuishouding
11.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen die het plan zal hebben voor de waterhuishouding. Zij wijzen erop dat het plangebied hoger ligt dan hun percelen. Zij vrezen daarom wateroverlast op hun percelen te gaan ondervinden door afstromend hemelwater.
11.1.  Op grond artikel 3.1.6, eerst lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), zoals dat gold ten tijde van belang, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting met daarin een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarnaast bepaalde artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro, dat de toelichting een beschrijving bevat van de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
In paragraaf 3.6 van de toelichting bij het plan staat dat hemelwater op eigen terrein zal worden opgevangen. Daartoe moet een hemelwatervoorziening worden gerealiseerd die een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur kan verwerken. De exacte omvang en uitwerking van deze buffer zal worden uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunning die nodig is voor de bouw van de woningen.
Naar aanleiding van de beroepen heeft de raad een hemelwatercalculatie laten maken. Hieruit volgt dat een hemelwaterberging met een capaciteit van 34,72 m3 moet worden gerealiseerd en een tweede berging met een capaciteit van 52,72 m3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben zich, onder verwijzing naar een notitie van Loots Grondwatertechniek B.V. van 28 januari 2025, op het standpunt gesteld dat er grote twijfel is of de benodigde waterberging kan worden gerealiseerd vanwege een slecht waterdoorlatende leemlaag binnen het plangebied.
Tussen partijen is de omvang van de bergingsopgave niet in geschil. Partijen verschillen van mening of de berging daadwerkelijk kan worden gerealiseerd, of dit al moet vaststaan bij vaststelling van het bestemmingsplan en of, en zo ja hoe, verzekerd moet worden dat berging op eigen terrein plaatsvindt.
11.2.  In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te betwijfelen dat de benodigde waterberging kan worden gerealiseerd. Hierover bestond ten tijde van de vaststelling van het plan ook al voldoende duidelijkheid. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat er meerdere technische oplossingen bestaan om te voorzien in voldoende waterberging en dat de leemlaag daaraan niet in de weg hoeft te staan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dat niet gemotiveerd weersproken. De raad mocht zich dan ook op het standpunt stellen dat niet hoeft te worden gevreesd dat het plan ernstig nadelige gevolgen voor de waterhuishouding zal hebben. Daarbij heeft de raad terecht gewezen op de Hemelwaterverordening gemeente Landgraaf 2023. Artikel 2, eerste lid, van die verordening verplicht er in beginsel toe de benodigde bergingsvoorziening te realiseren en in stand te houden. Daarmee is de aanleg en instandhouding van de benodigde waterberging afdoende verzekerd.
11.3.  Het betoog slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
12.     [appellant sub 1] doet ten slotte een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij voert daartoe aan dat de gemeente hem voorafgaand aan de koop van zijn woning zou hebben bevestigd dat het aangrenzende perceel geen bestemming met bouwmogelijkheden zal krijgen.
12.1.  Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
De raad bestrijdt dat de door [appellant sub 1] gestelde toezegging is gedaan. Hij wijst er daarbij op dat [appellant sub 1] geen bewijs van zijn stelling heeft overgelegd.
[appellant sub 1] heeft zijn stelling inderdaad niet met bewijsstukken onderbouwd. Dat betekent dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat een toezegging aan hem is gedaan over het onbebouwd blijven van het terrein waarvoor het plan is vastgesteld. Alleen al hierom treft het beroep op het vertrouwensbeginsel geen doel.
12.2.  Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13.     De beroepen zijn ongegrond.
14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
195-1136
BIJLAGE
Bestemmingsplan "Streperplein ong. Landgraaf"
Artikel 3.2.2 Regels met betrekking tot hoofdgebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
c. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag tot maximaal het aangegeven aantal bouwlagen worden gebouwd, met dien verstande dat elke afzonderlijke bouwlaag maximaal 3,20 m mag bedragen;
e. het bouwperceel behorende bij een grondgebonden woning mag voor nooit meer dan 70% worden bebouwd;
f. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dient een hoekwoning aan één zijde minimaal 2,50 m uit de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;
g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ondergrondse parkeergarage' mag een ondergrondse parkeergarage worden aangelegd.