202402189/1/A2.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Groningen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 februari 2024 in zaak nr. 23/3209 in het geding tussen:
[appellant]
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2023 heeft het Instituut de aanvraag van [appellant] om vergoeding van bijkomende kosten afgewezen.
Bij besluit van 18 juli 2023 heeft het Instituut het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Instituut heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2025, waar [appellant] en het Instituut, vertegenwoordigd door mr. B.C. Rots, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] was eigenaar van de woonboerderij aan de [locatie 1], [locatie 2], [locatie 3], [locatie 4] en [locatie 5] te Groningen.
2. Op 19 december 2022 heeft [appellant] een aanvraag bij het Instituut ingediend voor vergoeding van bijkomende kosten. Op 11 januari 2023 heeft hij toegelicht dat hij € 25.000,- aan huurinkomsten is misgelopen door de uitgestelde ontwikkeling van het project [locatie 1/2]. Hierdoor heeft hij niet meerdere wooneenheden kunnen realiseren binnen de overkapping van de woonboerderij. Het uitstel van het project is volgens hem het gevolg van uitblijvende besluitvorming over constructieve versterking voor aardbevingsbestendigheid van de nog af te bouwen wooneenheden.
3. Aan het besluit tot afwijzing van de aanvraag van de vergoeding van bijkomende kosten van 29 maart 2023, gehandhaafd bij besluit van 18 juli 2023, heeft het Instituut ten grondslag gelegd dat bijkomende kosten kunnen worden vergoed wanneer deze het directe gevolg zijn van fysieke schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten aan het gebouw waarvoor een schadevergoeding is toegekend. Dit betekent dat er een causaal verband moet zijn tussen eventuele gederfde huurinkomsten en mijnbouwschade aan het gebouw. Uit de toelichting van [appellant] volgt dat de gederfde huurinkomsten geen gevolg zijn van mijnbouwschade, maar van het wachten op besluitvorming in een lopend versterkingstraject. Er is dus geen causaal verband tussen de gestelde gederfde huurinkomsten en mijnbouwschade aan het gebouw. Schade die het gevolg is van het voorbereiden en uitvoeren van de versterking kan [appellant] melden bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft overwogen dat het Instituut op grond van artikel 2.6 van de Procedure en Werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna: de regeling) bijkomende kosten vergoedt die het gevolg zijn van fysieke schade aan het pand. Dat betekent dat er een causaal verband moet zijn tussen de fysieke schade en de gederfde huurinkomsten. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de vergoeding van bijkomende kosten, zodat het in de eerste plaats aan [appellant] is om het causaal verband tussen de fysieke aardbevingsschades en gederfde huurinkomsten aannemelijk te maken.
5. Volgens de rechtbank is [appellant] er niet in geslaagd om het causaal verband aannemelijk te maken. Uit de toelichting van [appellant] leidt de rechtbank af dat de verbouwing van de woonboerderij is stilgelegd in afwachting van besluitvorming over versterking van het pand en niet door fysieke aardbevingsschade. Volgens [appellant] was de aanwezige scheurschade niet de reden voor het stilleggen van de verbouwing en stond dat ook niet in de weg aan het kunnen verhuren van het pand. De gestelde gederfde huurinkomsten komen alleen daarom al niet voor vergoeding in aanmerking.
Beoordeling van het hoger beroep door de Afdeling
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen causaal verband tussen de fysieke schades aan de woonboerderij en de gederfde huurinkomsten heeft aangenomen. Volgens hem zijn de gederfde huurinkomsten wel degelijk het gevolg van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen. De geconstateerde schade maakte het onmogelijk de al ingezette realisatie van drie wooneenheden te voltooien. De kosten van de noodzakelijke constructieve ingrepen overstegen de projectbegroting zodanig dat voortzetting daarvan financieel onhaalbaar bleek te zijn.
7. Op grond van artikel 10 van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) en artikel 2.6 van de regeling, en de toelichting daarop, kan het Instituut indien voor fysieke (mijnbouw)schade aan een gebouw of werk een schadevergoeding is toegekend, een vergoeding toekennen voor de bijkomende kosten die zijn veroorzaakt door de fysieke schade.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat gederfde huurinkomsten als bijkomende kosten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
9. Voorwaarde voor vergoeding van bijkomende kosten op grond van artikel 2.6 van de regeling is wel dat er fysieke schade aan het gebouw moet zijn waarvoor een schadevergoeding is toegekend. Het Instituut heeft in dit geval geen schadevergoeding voor fysieke aardbevingsschade toegekend. Om die reden komen de gederfde huurkomsten niet voor vergoeding in aanmerking.
10. Daarbij komt dat het bewijsvermoeden uit artikel 6:177a BW niet van toepassing is op de vergoeding van bijkomende kosten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het in de eerste plaats aan [appellant] is om aannemelijk te maken dat de gederfde huurinkomsten het gevolg zijn van fysieke schade die is ontstaan door mijnbouwactiviteiten. De Afdeling stelt vast dat [appellant] hierin ook in hoger beroep niet is geslaagd. Hij stelt dat de verbouwing voor het realiseren van de drie wooneenheden is uitgesteld, omdat hij in afwachting was van besluitvorming over versterking. De gestelde derving van huurinkomsten is daarmee niet het gevolg van fysieke schade aan (het deel van) de woonboerderij waarin hij wooneenheden wilde realiseren. De stelling dat de gederfde huurinkomsten wel degelijk samenhangen met de aardbevingsproblematiek, betekent nog niet dat deze schade ook het gevolg is van fysieke aardbevingsschade, waarvoor de regeling over de bijkomende kosten is bedoeld. Voor schade die geleden is als gevolg van het versterkingstraject kan een aanvraag bij de NCG worden ingediend.
11. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
13. Het Instituut hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
299-1120