ECLI:NL:RVS:2025:1300

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202304194/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor aanbouw in Vught

Op 26 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep over een omgevingsvergunning voor een aanbouw in Vught. De zaak betreft een aanvraag van [vergunninghoudster] voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een aanbouw aan de [locatie 1]. Het college van burgemeester en wethouders van Vught heeft deze aanvraag op 15 maart 2022 niet in behandeling genomen, omdat volgens hen geen omgevingsvergunning nodig was. Het college stelde dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan 'Taalstraat/Loyolalaan' en voldeed aan de regels van het Besluit omgevingsrecht.

Tegen deze beslissing hebben [appellanten], bewoners van [locatie 2] en [locatie 3], bezwaar gemaakt, omdat zij vrezen dat hun uitzicht wordt aangetast en dat de aanbouw zal worden gebruikt voor zelfstandige bewoning. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 5 juni 2023 het beroep van [appellanten] ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de [vergunninghoudster] en het college, vertegenwoordigd door hun respectieve rechtsbijstandverleners.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat voor de aanbouw geen omgevingsvergunning vereist is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanbouw in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. De vrees van [appellanten] dat de aanbouw als zelfstandige wooneenheid zal worden gebruikt, werd door de Raad van State niet onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van [appellanten] is ongegrond verklaard.

Uitspraak

202304194/1/R2.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Vught,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost­-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 juni 2023 in zaken nrs. 23/1173 en 22/2716 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2022 heeft het college de aanvraag van [vergunninghoudster] om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een aanbouw aan de [locatie 1] in Vught (hierna: het perceel) niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 15 maart 2022 na heroverweging in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college en [partij] en [vergunninghoudster] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
[appellanten] en [partij] en [vergunninghoudster] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 5 februari 2025, waar [appellanten], bijgestaan door mr. M.B. de Jong, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door ing. I.A.G.J. Reijnders, zijn verschenen. Verder is op zitting [vergunninghoudster], bijgestaan door mr. E.G. Grigorjan, advocaat in 's-Hertogenbosch, vergezeld door [persoon], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 10 februari 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3.       [vergunninghoudster] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor een aanbouw op het perceel. Deze aanvraag is door het college niet in behandeling genomen, omdat volgens het college geen omgevingsvergunning nodig is voor het bouwplan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Taalstraat/Loyolalaan" (hierna: het bestemmingsplan) en voldoet aan de regels van artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). In het besluit op bezwaar heeft college het bouwplan opnieuw beoordeeld aan de hand van gewijzigde bouwtekeningen en zijn standpunt, dat sprake is van een vergunningvrij bouwwerk, gehandhaafd. [appellanten], die wonen aan de [locatie 2] en [locatie 3] in Vught, zijn het hier niet mee eens. Zij vinden dat hun uitzicht wordt aangetast door de aanbouw en dat die zal worden gebruikt voor zelfstandige bewoning.
De uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de aanbouw geen omgevingsvergunning vereist is. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat voldaan wordt aan het begrip ‘bijgebouw’ zoals opgenomen in artikel 1.24 van de planregels. De aanbouw is naar het oordeel van de rechtbank in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dat de aanbouw zal worden gebruikt voor bewoning is niet relevant. Ook heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van één bouwperceel als bedoeld in artikel 1.29 van de planregels. Hierom bestaat geen strijd met artikel 16.2.3 van de planregels. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat met de aanbouw geen zelfstandige wooneenheid wordt gerealiseerd en het gebruik van de aanbouw als mantelzorgwoning geen onderdeel is van de aanvraag.
Gronden hoger beroep
5.       [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning vereist is.
Hierover voeren zij aan dat het bouwplan niet kan worden aangemerkt als bijgebouw in de zin van artikel 1.24 van de planregels. Het bouwplan is op geen enkele wijze in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
Daarnaast voeren zij aan dat het bouwplan niet is gelegen op hetzelfde bouwperceel als het hoofdgebouw, waardoor het evenmin voldoet aan de definitie van bijgebouw.
Verder voeren [appellanten] aan dat het bouwplan zal worden gebruikt als zelfstandige wooneenheid, wat in strijd is met artikel 16.2.1, aanhef en onder a, van de planregels. Doordat het aantal wooneenheden op het perceel niet gelijk blijft, is het bouwplan niet vergunningvrij, gelet op artikel 5, eerste lid, van Bijlage II van het Bor.
Is er sprake van bouwkundige ondergeschiktheid?
5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw zoals bedoeld in artikel 1.24 van de planregels.
Niet is geschil is dat de aanbouw één bouwlaag heeft en het hoofdgebouw, de woning op het perceel, twee bouwlagen en een kap. Verder heeft de aanbouw een plat dak en het hoofdgebouw een schuine dakhelling. Anders dan [appellanten] betogen, is niet relevant of tussen het hoofdgebouw en de aanbouw al dan niet een eenheid van vorm bestaat. Uit artikel 1.24 van de planregels volgt immers dat dat niet meer van belang is bij de beoordeling of er sprake is van een bijgebouw.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Is er sprake van hetzelfde bouwperceel?
5.2.    Vaststaat dat het perceel bestaat uit twee kadastrale percelen. Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van strijd met artikel 16.2.3 van de planregels, is van belang of de aanbouw en het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel liggen.
Bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel is de actuele situatie bepalend. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van kadastrale percelen. Voor het antwoord op de vraag of het om één bouwperceel gaat, is ook van belang of het om bij elkaar behorende bebouwing gaat. Het bestaan van zo’n situatie leidt ertoe dat meerdere kadastrale percelen in ruimtelijke zin als een geheel worden aangemerkt.
5.3.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de twee kadastrale percelen samen kunnen worden beschouwd als één bouwperceel als bedoeld in artikel 1.29 van de planregels. De kadastrale percelen vormen namelijk samen een aaneengesloten stuk grond en de aanbouw hoort bij het hoofdgebouw. Hierdoor is er geen strijd met artikel 16.2.3 van de planregels.
Het betoog slaagt in zoverre ook niet.
Wat is het beoogde gebruik van de aanbouw?
5.4.    Voor het antwoord op de vraag of het aantal woningen op het perceel gelijk blijft, moet worden gekeken naar het beoogde gebruik van de aanbouw. [appellanten] vrezen namelijk dat de aanbouw zal worden gebruikt als zelfstandige wooneenheid.
Bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan moet niet alleen worden beoordeeld of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk daadwerkelijk met het oog op het toegestane gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd is met de bestemming als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of ook zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan de doeleinden die de bestemming toestaat.
5.5.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de aanbouw als zelfstandige wooneenheid geen onderdeel is van de aanvraag en van het besluit van 4 oktober 2022. Ook zijn er geen concrete aanwijzingen dat de aanbouw zal worden gebruikt als zelfstandige wooneenheid. De gewijzigde bouwtekeningen die onderdeel zijn van het besluit van 4 oktober 2022 geven hiervoor geen aanleiding. Ook uit de verklaring van [vergunninghoudster] op zitting blijkt niet dat de aanbouw op een andere manier zal worden gebruikt dan is aangevraagd. Van strijd met artikel 16.2.1, aanhef en onder a, van de planregels is naar oordeel van de Afdeling dan ook geen sprake. Hierdoor kan het betoog van [appellanten] dat de aanbouw, gelet op artikel 5, eerste lid, van Bijlage II van het Bor, niet vergunningvrij is, niet gevolgd worden.
Zoals op de zitting is besproken, is het een kwestie van handhaving indien blijkt dat de aanbouw toch als zelfstandige wooneenheid wordt gebruikt.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
5.6.    Het voorgaande betekent dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Nu verder niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Bor, is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning is vereist.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
531-1135
BIJLAGE
Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht
Artikel 3
Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
[…]
Artikel 5
1. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk.
[…]
Bestemmingsplan "Taalstraat/Loyolalaan
Artikel 1.7 (definitie aan- en uitbouw)
bijgebouwen die een eenheid vormen met het hoofdgebouw waaraan zij worden gebouwd;
ter verduidelijking: een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting is van een bestaande ruimte.
Artikel 1.24 (definitie bijgebouw)
aan- en uitbouw, dan wel vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
ter verduidelijking: niet meer van belang is de eenheid van vorm en functie van een bijgebouw.
Artikel 1.29 (definitie bouwperceel)
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Artikel 16.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. vrijstaande, geschakelde en aaneengesloten woningen, tot een maximum aantal woningen per bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
[…]
d. bijgebouwen;
en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dat sprake is van woningsplitsing.
Artikel 16.2.3 (Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen').
a. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak worden bebouwd:
1. bij vrijstaande woningen: tot een oppervlakte van ten hoogste 100% van het binnen hetzelfde bouwperceel gelegen bouwvlak, echter tot niet meer dan 300 m², dan wel tot niet meer dan 50% van het bij de woning behorende vlak;
[…]