ECLI:NL:RVS:2025:1290

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202302837/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bestuursdwang en verzegeling van onveilige woning in Maasbommel

Op 26 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal, dat op 27 augustus 2020 spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast door de woning van [appellant] te verzegelen. Dit besluit volgde op eerdere besluiten van 27 juli 2020 en 21 december 2021, waarbij aan [appellant] een last onder bestuursdwang was opgelegd wegens ernstige vervuiling van de woning en het perceel. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop hij hoger beroep instelde.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 10 maart 2025. Tijdens de zitting werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J.H.L. Brouwer. Het college werd vertegenwoordigd door S.W. Rademaker. De Afdeling overwoog dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er een spoedeisende situatie was, gezien de onveilige staat van de woning, die onder andere instortingsgevaar en brandgevaar met zich meebracht. De rechtbank had bovendien geconstateerd dat het college niet had gemotiveerd waarom een voorafgaande last was achterwege gelaten, maar had dit motiveringsgebrek gepasseerd op basis van de alsnog gegeven toelichting van het college.

In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling oordeelde dat de rechtbank de gronden van [appellant] adequaat had behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had besloten tot spoedeisende bestuursdwang. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302837/1/A3.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2023 in zaak nr. 22/709 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft het college zijn beslissing om op die dag spoedeisende bestuursdwang toe te passen in de vorm van verzegeling van de woning op het perceel aan de [locatie] te Maasbommel, op schrift gesteld.
Bij besluit van 21 december 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. B.J.H.L. Brouwer, advocaat in Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door S.W. Rademaker, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, dan blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die bestuurlijke sanctie het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd.
In dit geval is het bestuurlijk sanctiebesluit opgelegd op 27 augustus 2020 wegens een op 25 augustus 2020 geconstateerde overtreding. Dat betekent dat in dit geval de Woningwet en het Bouwbesluit 2012, zoals deze golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Inleiding en besluitvorming
2.       Het college heeft bij besluit van 27 juli 2020 op basis van overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 aan [appellant] een last onder bestuursdwang opgelegd wegens ernstige vervuiling van diens woning en perceel aan de [locatie] te Maasbommel. Omdat [appellant] de overtredingen niet ongedaan heeft gemaakt, heeft het college vanaf 20 augustus 2020 de bestuursdwang uitgevoerd. Het besluit van 27 juli 2020 is onherroepelijk.
De toezichthouder van de gemeente heeft tijdens en na de uitvoering van bedoelde bestuursdwang op 25 augustus 2020 verschillende overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 geconstateerd en vastgesteld dat in de woning een onveilige situatie is door de staat van de technische installaties en de constructieve veiligheid. Het college heeft op 27 augustus 2020 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen in de vorm van verzegeling van de woning, omdat de woning volgens hem in een dusdanig onveilige staat verkeert dat deze onbewoonbaar is geworden en de aanwezigheid van personen in de woning niet langer wenselijk is. Bij besluit van 27 januari 2020 (hierna: het bestuursdwangbesluit) heeft het college zijn beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen op schrift gesteld.
Het college heeft het bestuursdwangbesluit na bezwaar van [appellant] bij besluit van 21 december 2021 gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.
Het oordeel van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in het bestuursdwangbesluit niet heeft gemotiveerd waarom, en op grond van welke wettelijke bevoegdheid, het opleggen van een voorafgaande last achterwege is gelaten. Ook constateerde de rechtbank dat in het bestreden besluit niet was gemotiveerd waarom de verzegeling van de woning noodzakelijk was met toepassing van spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank overwoog dat het college in het verweerschrift en ter zitting alsnog heeft toegelicht dat in de woning onder meer instortingsgevaar was van de vliering, brandgevaar vanwege loszittende elektrische bedrading en gevaar voor een gaslek omdat gasleidingen niet goed waren aangesloten. Omdat er daardoor een dusdanig onveilige situatie was dat de aanwezigheid van personen niet langer wenselijk was, terwijl er een gevaar was dat de zoon van [appellant] weer in de woning zou gaan verblijven en [appellant] zelf de woning gereed wilde maken voor verkoop, oordeelde de rechtbank dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat op 27 augustus 2020 sprake was van een spoedeisende situatie en dat verzegeling van de woning nodig was om te voorkomen dat [appellant] of zijn zoon in de woning zouden gaan verblijven. De rechtbank heeft gelet op de alsnog door het college gegeven toelichting het door haar geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] voert in hoger beroep aan dat er geen noodzaak was om de woning met spoed te sluiten. Uit de aan het bestuursdwangbesluit ten grondslag gelegde rapportage van de toezichthouder van de gemeente zou zijns inziens niet blijken van een onveilige situatie.
4.1.    De Afdeling overweegt dat het aangevoerde in zoverre zo goed als een herhaling is van wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd, zoals neergelegd in de rechtsoverwegingen 3.4 tot en met 4 van de aangevallen uitspraak.
De Afdeling voegt daar nog het volgende aan toe. [appellant] betoogt in hoger beroep dat uit het feit dat de constateringen van de toezichthouder van de gemeente zijn gedaan op 25 augustus 2020, terwijl de opruim- en schoonmaakwerkzaamheden die onderdeel uitmaakten van de eerdere bestuursdwang toen nog plaatsvonden en tot en met 27 augustus 2020 voortgezet werden, wel moet volgen dat de woning nog veilig te betreden was. [appellant] voert aan dat niet gebleken is dat de werkzaamheden na de constateringen direct werden beëindigd of dat bijvoorbeeld elektra en gas na de constatering onmiddellijk werden afgesloten. De Afdeling volgt [appellant] niet in dit betoog. Namens het college is op de zitting verklaard dat de toegepaste spoedeisende bestuursdwang erop zag te voorkomen dat de woning in de aangetroffen staat wederom bewoond zou worden door [appellant] of diens zoon, omdat de woning niet veilig was voor particuliere bewoning. Naar het oordeel van de Afdeling doet aan dit oogmerk van de toegepaste bestuursdwang en de onderbouwing ervan niet af dat ten tijde van de constateringen de opruim- en schoonmaakwerkzaamheden nog niet afgerond waren, reeds niet omdat het uitvoeren van deze werkzaamheden door een gespecialiseerd bedrijf in een woning als deze in opdracht van het bevoegd gezag niet op één lijn gesteld kan worden met bewoning van deze woning door een particulier die zich niet of minder bewust zal zijn van aanwezige veiligheidsrisico’s. Hetgeen [appellant] aanvoert biedt aldus geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college op basis van de in de controlerapporten neergelegde constateringen niet kon besluiten tot de spoedeisende bestuursdwang.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.R. Meeng, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Meeng
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
1153