ECLI:NL:RVS:2025:1280

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202404477/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Koudhoornseweg III en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van de appellante

Op 26 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Koudhoornseweg III" dat op 29 mei 2024 door de raad van de gemeente Barneveld is vastgesteld. De appellante, wonend in Garderen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij vreest dat de realisatie van een nieuwe woning op een aangrenzend perceel haar woon- en leefklimaat zal aantasten. De appellante voert aan dat het plan leidt tot privacyverlies, belemmering van haar uitzicht en negatieve gevolgen voor de bezonning van haar tuin. De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 maart 2025, waar de appellante werd bijgestaan door F. Wuijts MSc, en de raad werd vertegenwoordigd door J.P. Buist en G. Custers. De Afdeling oordeelt dat de raad bij de afweging van belangen een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de realisatie van de nieuwe woning dan aan de belangen van de appellante. De Afdeling concludeert dat de gevolgen van het plan voor de privacy, het uitzicht en de bezonning niet onaanvaardbaar zijn en dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de toegelaten bouwhoogten passend zijn in de omgeving. Het beroep van de appellante is ongegrond verklaard en de raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202404477/1/R4.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Garderen, gemeente Barneveld,
appellante,
en
de raad van de gemeente Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Koudhoornseweg III" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 maart 2025, waar [appellante], bijgestaan door F. Wuijts MSc, en de raad, vertegenwoordigd door J.P. Buist en G. Custers, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 15 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [partij] is eigenaar van het onbebouwde perceel tussen de woningen [locatie 1] en [locatie 2] in Garderen. Het plan voorziet in de mogelijkheid om op het perceel een vrijstaande woning te realiseren. [appellante] woont op het aangrenzende perceel [locatie 1] in Garderen. Zij kan zich niet verenigen met het plan, omdat hierdoor haar woongenot wordt aangetast.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Woon- en leefklimaat
4.       [appellante] betoogt dat het plan leidt tot aantasting van haar woon- en leefklimaat. Daartoe voert zij aan dat het plan leidt tot privacyverlies in haar woning en tuin, omdat te hoge bebouwing wordt toegestaan en ramen in de zijgevel kunnen worden aangebracht die zicht geven op haar perceel. Daarnaast wordt haar bestaande uitzicht ernstig belemmerd. [appellante] wijst er daarbij op dat zij momenteel nog uitkijkt op agrarische percelen en dat de gevel van haar woning aan de zijde van het plangebied vrijwel volledig uit ramen bestaat. Volgens haar moet de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning 4 m naar achter worden gesitueerd, zodat haar uitzicht beter behouden blijft. [appellante] voert verder aan dat de hoge bebouwing die het plan toelaat onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de bezonning van haar tuin en niet passend is binnen het straatbeeld van de omgeving. Daarom moet de maximale bouwhoogte van de nieuwe woning worden beperkt tot 8 m, net zoals bij de woningen die aan de oostzijde van haar perceel worden ontwikkeld.
4.1.    Niet in geschil is dat met het plan het woon- en leefklimaat van [appellante] in enige mate wordt aangetast. Dat valt bij het bouwen van een nieuwe woning op een aangrenzend voormalig agrarisch perceel ook niet geheel te voorkomen. De Afdeling is echter van oordeel dat de raad in dit geval bij afweging van betrokken belangen een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de realisatie van de nieuwe woning dan aan het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande woonsituatie.
De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt mag stellen dat de gevolgen van het plan voor de privacy, het uitzicht en de bezonning van het perceel van [appellante] niet onaanvaardbaar zijn. Daarbij is van belang dat de maximale bouwhoogte van 11 m en de maximale goothoogte van 6 m in de geldende bestemmingsplannen hetzelfde zijn voor andere woningen aan de Koudhoornseweg, waaronder ook de woning van [appellante] zelf. Anders dan [appellante] meent mocht de raad zich daarom op het standpunt stellen dat deze toegelaten bouwhoogten passend zijn in de omgeving. Ook acht de Afdeling van belang dat de afstand tussen het bouwvlak voor de nieuwe woning en de woning van [appellante] 10 m is en aan de gronden in het oosten van het plangebied, die grenzen aan het perceel van [appellante], een tuinbestemming is toegekend, waar geen gebouwen mogen worden opgericht en waardoor ook het zicht op haar perceel vanaf het te bebouwen perceel wordt beperkt. De Afdeling heeft bij haar oordeel verder betrokken dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. De raad heeft rekening gehouden met het uitzicht van [appellante] door de voorgevelrooilijn van de nieuwe woning ongeveer 2 m achter de voorgevel van de woning van [appellante] te situeren. Hierdoor blijven de bestaande zichtlijnen zo goed mogelijk behouden. Wat de bezonning in de tuin van [appellante] betreft bestaat ook geen reden voor het oordeel dat de raad het plan niet mocht vaststellen. Gezien de situering van de nieuwe woning ten westen van de woning van [appellante] en gezien de onderlinge afstand en relatief beperkte bouwhoogte, zal de schaduwwerking van de nieuwe woning in de achtertuin van [appellante] namelijk beperkt zijn. De Afdeling betrekt daarbij tevens dat van de aanwezige door [appellante] zelf bij de perceelsgrens geplaatste opgaande beplanting ook reeds een zekere schaduwwerking in de achtertuin van [appellante] uitgaat. Het betoog slaagt niet.
Waardeverlies woning
5.       Wat betreft het betoog van [appellante] dat het plan een nadelige invloed op de waarde van haar woning zal hebben, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor een eventueel verzoek om tegemoetkoming in planschade bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
6.       [appellante] betoogt dat de bestaande verkeersonveilige situatie op de Koudhoornseweg zal verergeren, omdat de nieuwe woonbestemming leidt tot een intensiever gebruik van deze weg. Daarbij wijst zij er op dat de Koudhoornseweg een smalle landelijke weg is zonder fiets- en voetpaden.
6.1.    Naast het voorliggende plan, dat voorziet in de realisatie van één woning, staat het bestemmingsplan "Koudhoornseweg IV" de realisatie van twee woningen toe direct ten oosten van het perceel van [appellante]. De Afdeling ziet in wat [appellante] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de bestaande verkeerssituatie door zelfs de realisatie van de drie woningen gezamenlijk op de Koudhoornseweg onaanvaardbaar zal verslechteren. Daarbij heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de toevoeging van drie woningen slechts een zeer beperkte toename van verkeer met zich zal meebrengen en die verkeerstoename naar objectieve maatstaven op de betreffende weg aanvaardbaar is. Het betoog slaagt niet.
Ecologie
7.       [appellante] betoogt dat in het plangebied vleermuizen aanwezig zijn. Zij vraagt zich af welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat deze soort wordt verstoord. [appellante] voert verder aan dat op het perceel eerder ook andere beschermde soorten aanwezig waren, zoals roodbuiksalamanders en uilen. Volgens haar heeft [partij] het perceel ontruimd in 2021, zonder dat onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermde soorten.
7.1.    De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
7.2.    In de plantoelichting is vermeld dat de planlocatie is bezocht om te beoordelen of beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Geconcludeerd is dat in het plangebied geen beschermde soorten of vaste verblijfplaatsen aanwezig zijn. Het plan heeft volgens de raad geen gevolgen voor de vliegroutes van vleermuizen die in de omgeving van het plangebied kunnen voorkomen en het plangebied is ook geen essentieel foerageergebied voor deze diersoort.
7.3.    Wat betreft de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het plangebied overweegt de Afdeling dat [appellante] geen gegevens heeft overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ten tijde van de vaststelling van het plan ter plaatse te beschermen planten- en diersoorten bevonden. De enkele stelling dat zij zelf ter plaatse geregeld vleermuizen waarneemt, en in het verleden ook roodbuiksalamanders en uilen, vindt de Afdeling gezien hetgeen hiervoor onder 7.2 is overwogen onvoldoende. Wat [appellante] aanvoert geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van het veldonderzoek.
Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
8.       [appellante] betoogt dat [partij] een goede erfafscheiding moet plaatsen en hiervoor de kosten moet dragen. Verder voert zij aan dat de groenstrook langs de erfgrens door [partij] niet goed wordt onderhouden. Bovendien staan er bomen en struiken op minder dan 2 m afstand van de erfgrens. Zij ervaart hier overlast van.
8.1.    De Afdeling begrijpt uit het betoog dat [appellante] stelt overlast te ervaren van de thans aanwezige beplanting van [partij] nabij de erfgrens. De Afdeling kan hierover in deze procedure echter geen oordeel geven. Wat [appellante] aanvoert heeft namelijk geen betrekking op onderdelen van het bestemmingplan, maar betreft een kwestie van civielrechtelijk burenrecht. De Afdeling oordeelt in deze procedure echter enkel over de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep is ongegrond.
10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Huussen, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025
571-1070