ECLI:NL:RVS:2025:1279

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
202304753/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake omgevingsvergunning voor het kappen van bomen te Driebergen

Op 26 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van omwonenden tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 2 maart 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug is verleend voor het kappen van tien bomen op het perceel Melvill te Driebergen. Na bezwaar van omwonenden heeft het college op 4 april 2022 de vergunning in stand gelaten voor negen bomen, maar voor één boom geweigerd en een gewijzigde herplantplicht opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van de omwonenden op 2 juni 2023 ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep hebben ingesteld.

De Afdeling heeft op 26 februari 2025 de zaak behandeld. De omwonenden, vertegenwoordigd door gemachtigden, hebben hun gronden van hoger beroep aangevuld met bulletpoints waarin zij de procedure en de vergunning aanvechten. Het college heeft schriftelijk gereageerd en de late indiening van aanvullende stukken door de omwonenden als strijdig met de goede procesorde bestempeld. De Afdeling heeft deze stukken buiten beschouwing gelaten.

De Afdeling oordeelt dat de omwonenden niet voldoende hebben aangetoond waarom de rechtbank in haar eerdere uitspraak onjuist heeft geoordeeld. De gronden van het hoger beroep zijn niet overtuigend en de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De omwonenden zijn bezorgd over toekomstige ontwikkelingen op het perceel, maar de Afdeling stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304753/1/R1.
Datum uitspraak: 26 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend in Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 2 juni 2023 in zaak nr. 22/2115 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van tien bomen op het perceel Melvill van [locatie] te Driebergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 april 2022 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de omgevingsvergunning in stand gelaten voor negen bomen en voor één boom geweigerd en een gewijzigde herplantplicht opgelegd.
Bij uitspraak van 2 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 26 februari 2025, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en het college, vertegenwoordigd door F. El Amrahi en W. van der Wel, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 18 november 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de kap van een aantal bomen op een woonperceel van vergunninghouders, dat voorheen deel uitmaakte van het oude sterrenbos Sper en Dal te Driebergen. [appellant] en anderen zijn omwonenden van het perceel en zij hebben bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning. De negen bomen waar de na bezwaar herziene omgevingsvergunning op ziet zijn inmiddels gekapt.
De rechtbank heeft het beroep zoals dat was ingesteld namens een aantal appellanten niet-ontvankelijk verklaard, en heeft het beroep ten aanzien van de overige appellanten ongegrond verklaard.
Bespreking hoger beroep
3.       [appellant] en anderen hebben op 23 juli 2023 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Daarbij hebben [appellant] en anderen in één bladzijde met zeven korte bulletpoints aangegeven waarom zij hoger beroep instellen, en verwezen naar een eventueel nog in te dienen nadere aanvulling van gronden.
[appellant] en anderen hebben op 12 september 2023, binnen de door de Afdeling daarvoor gestelde termijn, hun gronden van het hoger beroep aangevuld. Het betreft één bladzijde met zes korte bulletpoints. Ook daarbij hebben zij verwezen naar eventueel nog na te zenden bijlagen en aanvulling van gronden.
Het college heeft op 23 oktober 2023 een schriftelijke uiteenzetting gegeven en is daarbij ingegaan op de hogerberoepsgronden als verwoord in de dertien bulletpoints.
[appellant] en anderen hebben op zaterdag 15 februari 2025 om 23.18 uur via het digitaal loket van de Afdeling een tien bladzijden tellende toelichting op de gronden van hoger beroep, voorzien van 64 bijlagen, waaronder een advies van een bomendeskundige van 14 februari 2025, en in totaal vele pagina’s tellend (hierna tezamen: de nadere stukken), ingediend. Deze nadere stukken zijn door de Afdeling op 18 februari 2025 aan het college doorgezonden.
Het college heeft op de zitting te kennen gegeven de late indiening van de grote hoeveelheid nadere stukken in strijd te achten met de goede procesorde.
3.1.    Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn gegeven is, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens en stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
[appellant] en anderen hebben op de zitting geen afdoende verklaring kunnen geven voor de late toezending van de nadere stukken. Dat, zoals namens [appellant] en anderen werd verklaard, zij ook van de gemeente steeds laat stukken krijgen of een beroep moeten doen op de Wet open overheid, acht de Afdeling een onvoldoende verklaring, reeds omdat hiermee niet is verklaard waarom specifiek deze nadere stukken zo laat zijn toegezonden. De Afdeling acht aannemelijk dat het college als gevolg van de late toezending van de grote hoeveelheid stukken is belemmerd om op de zitting voldoende te reageren, ook omdat de nadere stukken niet zijn gerangschikt naar de dertien korte bulletpoints die [appellant] en anderen eerder als hogerberoepsgronden hadden ingediend.
De Afdeling ziet hierin aanleiding de toelichting van 15 februari 2025 en de daarbij toegezonden 64 bijlagen buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
3.2.    De Afdeling heeft op de zitting geconstateerd dat [appellant] als gemachtigde en indiener van het hoger beroep namens de groep omwonenden machtigingen heeft overgelegd van een aantal omwonenden dat geen partij was bij de procedure die heeft geleid tot de bestreden uitspraak van de rechtbank. De Afdeling heeft op de zitting ook geconstateerd dat [appellant] machtigingen heeft overgelegd van omwonenden die door de rechtbank in de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk zijn verklaard, terwijl in hoger beroep geen gronden zijn aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring. De Afdeling ziet ervan af om in deze uitspraak de gevolgen daarvan voor elk van de bedoelde appellanten te bespreken, gelet op hetgeen hierna onder 4 tot en met 4.2 wordt overwogen.
4.       [appellant] en anderen hebben in hoger beroep door middel van dertien bulletpoints, neergelegd in de stukken van 23 juli 2023 en 12 september 2023, de volgende gronden aangevoerd: "onjuist gevolgde procedure(s) door de gemeente Utrechtse Heuvelrug; grondslag/motivatie voor vergunningsaanvraag ontbreekt/is onvolledig; omgevingsvergunning is afgegeven op onvolledige en achterhaalde gegevens; het ontbreken van onderbouwing/motivatie om af te wijken van het advies van commissie bezwaarschriften; omgevingsvergunning wijkt zonder onderbouwing/motivatie af van eigen wet- en regelgeving; omgevingsvergunning borgt de instandhouding van de herplant noch de waarde(n) die de herplant vervult niet en/of niet afdoende; er is geen dan wel onvoldoende borging om controle op herplant volgens eigen beleid uit te voeren en te controleren op aanslaan van de herplant binnen daartoe gestelde termijnen; het door gemeente Utrechtse Heuvelrug niet geven van een inhoudelijke reactie op het verzoek van aan- en omwonenden d.d. 14 november 2020 om een functieaanduiding ‘bos’ op te nemen voor de percelen B8018, B8019 en een deel van B7126 (Melvill van [locatie]) te Driebergen, dit ter bescherming en behoud van o.a. de natuur- en cultuurhistorische waarden van de percelen; omgevingsvergunning voldoet niet aan landelijke wet- en regelgeving; omgevingsvergunning voldoet niet aan provinciale wet- en regelgeving; omgevingsvergunning maakt misbruik en/of omzeiling van andere wet- en regelgeving mogelijk; omgevingsvergunning is afgegeven mede op basis van gegevens van extern deskundigen, welke door opdrachtgever/eigenaar perceel bewerkt/aangepast zijn zonder dit te vermelden; gemeente Utrechtse Heuvelrug doet ongefundeerde uitspraken."
4.1.    De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen met deze enkele niet nader toegelichte bulletpoints niet duidelijk hebben gemaakt waarom de in de aangevallen uitspraak van de rechtbank neergelegde oordelen over hetgeen [appellant] en anderen in beroep hadden aangevoerd, onjuist zijn. De Afdeling overweegt voorts dat voor zover een of meer van de bulletpoints al herleidbaar zijn tot concrete beslissingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, het aangevoerde in zoverre zo goed als een herhaling is van wat [appellant] en anderen in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd, zoals neergelegd in ro. 13 tot en met 29 van de aangevallen uitspraak.
De Afdeling voegt daar nog het volgende aan toe. Op de zitting is gebleken dat [appellant] en anderen in het bijzonder bevreesd zijn voor toekomstige gedeeltelijke benutting van het perceel van vergunninghouders voor woningbouw en dat zij de verleende omgevingsvergunning die het kappen van een aantal bomen mogelijk maakt, zien als een opmaat tot deze mogelijke, door hen onwenselijk geachte, ontwikkeling. In dit verband wijzen zij ook op een mogelijke kadastrale splitsing van het perceel door de vergunninghouder bij de verkoop van diens woning. De Afdeling stelt vast dat het geschil dat nu voorligt beperkt is tot de beoordeling van de omgevingsvergunning die ziet op het kappen van bomen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht de aanvraag op zichzelf heeft beoordeeld en dat eventuele bouwmogelijkheden op het perceel daarbij terecht buiten beschouwing zijn gelaten.
4.2.    De gronden van het hoger beroep slagen niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. van Eck, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Eck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2025