ECLI:NL:RVS:2025:126

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
202302519/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van financiële regelingen voor mijnbouwschade in Groningen

Op 15 januari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 maart 2023. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om wijziging van het toepassingsgebied van drie financiële regelingen die verband houden met mijnbouwschade en subsidies in het aardbevingsgebied in Groningen. De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat had dit verzoek op 23 november 2021 afgewezen, waarna [appellant] bezwaar aantekende. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van de staatssecretaris gegrond, maar het hoger beroep dat volgde op deze uitspraak werd ongegrond verklaard door de Raad van State.

De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris niet bevoegd was om de door [appellant] bedoelde regelingen te wijzigen, omdat het verzoek niet gericht was aan een bevoegd bestuursorgaan. Dit betekende dat het verzoek geen aanvraag was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de reactie van de staatssecretaris geen besluit was waartegen bezwaar openstond. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de rechtbank terecht het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had verklaard. De minister van Klimaat en Groene Groei, die de staatssecretaris vertegenwoordigde, gaf een schriftelijke uiteenzetting waarin hij zijn standpunt over de bevoegdheid toelichtte. De Afdeling zag geen reden om van dit standpunt af te wijken.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van [appellant] ongegrond is en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank blijft staan. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202302519/1/A2.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 10 maart 2023 in zaak nr. 22/1057 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de staatssecretaris), thans: de minister van Klimaat en Groene Groei (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij brief van 23 november 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om wijziging van het toepassingsgebied van drie financiële regelingen over de vergoeding van mijnbouwschade en subsidies in het aardbevingsgebied in Groningen afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van [appellant] tegen deze brief kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2023 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 maart 2022 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2024, waar [appellant], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.G.C. Bulten, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Onder de minister wordt hierna tevens verstaan: de staatssecretaris.
2.       [appellant] heeft bij brief van 31 juli 2021 verzocht om wijziging van de toepassingsgebieden van de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen, de Subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen en regelingen met betrekking tot het Nationaal Programma Groningen.
3.       De rechtbank heeft aan haar uitspraak ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris niet bevoegd is om de door [appellant] bedoelde regelingen te wijzigen. Het verzoek van 31 juli 2021 is niet gericht aan een bevoegd bestuursorgaan. Daarom is dit verzoek geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en is de reactie van de staatssecretaris daarop geen besluit waartegen bezwaar openstaat. Daarom had de staatssecretaris het bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4.       [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank volgens hem heeft miskend dat andere bestuursorganen in alle door hem aangedragen kwesties van de minister afhankelijk zijn en dat de minister in deze kwesties kennelijk als het bevoegd gezag wordt beschouwd.
4.1.    In de schriftelijke uiteenzetting heeft de minister nader toegelicht waarom hij niet bevoegd is om de door [appellant] bedoelde regelingen te wijzigen. In het betoog van [appellant] in hoger beroep ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat dit niet juist is. De rechtbank is, gelet op de door haar vermelde uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC4253), terecht tot het oordeel gekomen dat het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
452-1100