202404592/1/R2.
Datum uitspraak: 25 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], h.o.d.n. [bedrijf], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2024 in zaak nr. 23/1026 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Openbare zitting gehouden op 25 maart 2025 om 11:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. J. Verbeek
Verschenen:
[appellant] en [persoon], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, rechtsbijstandverlener in Rosmalen;
Het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.S.F. Frenken en T.A.N. Hendriks
Het college heeft op 20 februari 2023 aan [appellant] een natuurvergunning verleend voor het uitvoeren van vaartochten door het Natura 2000-gebied Biesbosch, vanaf ligplaats Jachthaven Biesbosch in Drimmelen.
Bij uitspraak van 30 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de verleende natuurvergunning ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen deze uitspraak.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
De redenen hiervoor zijn:
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
2. Het geschil spitst zich toe op de vraag of [appellant] een natuurvergunning nodig heeft voor het uitvoeren van vaartochten door de Biesbosch. [appellant] stelt dat het college zijn aanvraag om een natuurvergunning had moeten weigeren omdat geen vergunning nodig is.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat uit de aanvraag voor de natuurvergunning niet op voorhand geconcludeerd kon worden dat de aangevraagde activiteiten geen significante gevolgen kunnen hebben voor het Natura 2000-gebied. Daarom was een vergunning nodig en is de aangevraagde activiteit, mede op basis van aanvullende informatie die [appellant] aan het college heeft overgelegd, passend beoordeeld. De vergunning is op basis daarvan volgens de rechtbank terecht verleend.
4. De gronden die [appellant] tegen de aangevallen uitspraak aanvoert slagen niet. De Afdeling licht dat als volgt toe. Dat in het beheerplan staat dat een initiatiefnemer ervoor kan kiezen om eerst een voortoets aan het bevoegd gezag te overleggen, en dat [appellant] dat had willen doen als zij dat had geweten, betekent niet dat het college de aanvraag voor de natuurvergunning niet in behandeling kon nemen of eerst om een voortoets moest vragen. Omdat [appellant] een aanvraag voor een natuurvergunning deed, diende het college op basis van de informatie in de aanvraag te beslissen of een vergunning nodig was voor de voorgenomen activiteit. Bij die beoordeling heeft het college betrokken dat de voorgenomen activiteit verschillende nadelige gevolgen kan hebben voor de natuurwaarden, zoals stikstofemissie, verstoring door geluid, licht, trillingen, mechanische effecten, optische verstoring en verontreiniging. De uitkomst van de AERIUS-berekening dat de activiteit geen stikstofdepositie veroorzaakt, is dus niet uitsluitend van belang voor de beoordeling van de vergunningplicht. Verder komt aan de brief van de Omgevingsdienst Haaglanden van 8 december 2022, waarin staat dat niet wordt ingestemd met de verlening van de vergunning omdat het aangevraagde project in het beheerplan vrijgesteld is van de vergunningplicht, niet de betekenis toe die [appellant] veronderstelt. In paragraaf 5 van de natuurvergunning heeft het college immers uitgelegd dat voor het Brabantse deel van de Biesbosch geen vrijstelling van de vergunningplicht voor dit project geldt, dat deze informatie is gedeeld met de Omgevingsdienst Haaglanden, en dat die vervolgens bij brief van 13 februari 2023 alsnog heeft ingestemd met de verlening van de vergunning. Dat in overweging 4 van de aangevallen uitspraak staat dat er met meer boten wordt gevaren terwijl [appellant] maar één boot heeft, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
388