ECLI:NL:RVS:2025:1238
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 19 augustus 2024. De vreemdeling had op 30 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij brief van 3 juni 2024 heeft hij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld omdat er geen tijdig besluit was genomen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en bepaald dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,00.
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De motivering van de rechtbank is overgenomen en het hoger beroep is ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 maart 2025.