202300249/1/A3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 december 2022 in zaak nr. 22/4373 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken).
Procesverloop
Bij uitspraak van 6 december 2022 heeft de rechtbank een beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op een informatieverzoek op grond van de Wet open overheid (hierna: de Woo) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de minister op het informatieverzoek beslist.
[appellant] heeft een aanvullend hogerberoepschrift ingediend. Daarin heeft hij ook gronden tegen het besluit van 19 januari 2023 aangevoerd en verzocht om schadevergoeding.
Zowel de minister als Stichting Talis heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2024, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. Z. Turk, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 29 juli 2022 heeft [appellant] verzocht om openbaarmaking op grond van de Woo van alle communicatie tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Talis met betrekking tot de intrekking van een aan Talis verleende investeringsverklaring. Op 30 augustus 2022 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij de minister niet eerst overeenkomstig artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in gebreke heeft gesteld.
2. De rechtbank heeft terecht het beroep van [appellant] tegen het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op het informatieverzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft hieraan terecht ten grondslag gelegd dat van [appellant] kon worden gevergd dat hij de minister in gebreke stelde en dat hij dit niet heeft gedaan. Wat [appellant] in zijn hogerberoepschrift verder tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren brengt, kan niet tot een andere beslissing op het beroep leiden.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
4. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb, is tegen het door de minister op het informatieverzoek genomen besluit van 19 januari 2023 van rechtswege een beroep voor [appellant] ontstaan.
5. Ingevolge artikel 8:29, zesde lid, van de Awb, neemt uitsluitend de Afdeling kennis van de stukken waarvan op grond van de Woo om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend. De Afdeling heeft kennis genomen van de bij het besluit van 19 januari 2023 gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten.
6. [appellant] kan zich niet vinden in het besluit van 19 januari 2023 en betoogt dat de minister ten onrechte heeft geweigerd namen van ambtenaren openbaar te maken. Het gaat hem om de naam van degene die op 7 april 2022 het in een gedeeltelijk openbaar gemaakte telefoonnotitie weergegeven telefoongesprek met Talis heeft gevoerd, bij e-mail van 14 april 2022 de intrekking van de aan Talis verleende investeringsverklaring ongedaan heeft gemaakt en op 20 april 2022 per e-mail met Talis heeft gecorrespondeerd. Verder gaat het hem om de naam van degene die het besluit van 22 juni 2020, waarbij de investeringsverklaring aan Talis is verleend, heeft genomen.
6.1. Het besluit van 22 juni 2020 behoort niet tot de documenten die de minister bij het besluit van 19 januari 2023 gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt. In zoverre valt het betoog buiten de omvang van het geding, zodat het geen bespreking behoeft.
6.2. De Afdeling stelt vast dat in de telefoonnotitie van 7 april 2022 die gedeeltelijk openbaar is gemaakt de naam van degene die het telefoongesprek heeft gevoerd en de telefoonnotitie heeft opgesteld niet voorkomt. Voor wat betreft de telefoonnotitie heeft de minister die naam dus niet geweigerd openbaar te maken.
In zoverre faalt het betoog.
6.3. De minister heeft in de gedeeltelijk openbaar gemaakte e-mails van 14 en 20 april 2022 met toepassing van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo geweigerd de naam van de betrokken ambtenaar openbaar te maken.
6.4. Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo luidt:
"Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen [het belang van] de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer[.]"
6.5. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer verzet zich tegen openbaarmaking van namen van medewerkers die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende informatieverzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. In dit geval treedt de betrokken ambtenaar niet wegens zijn of haar functie in de openbaarheid. [appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het belang van de openbaarheid hier zwaarder weegt.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
9. Voor zover [appellant] via een verzoek om schadevergoeding langs de weg van artikel 8:88 van de Awb vergoeding wenst van de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de procedures in beroep en hoger beroep, is daarvoor geen plaats. Die kosten bestaan volgens hem uit de door hem gemaakte werkuren. Vergoeding van de kosten in de beroeps- en hogerberoepsprocedure kan echter slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht plaatsvinden. Het verzoek om schadevergoeding moet daarom worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 19 januari 2023 ongegrond;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Hartsuiker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
620