ECLI:NL:RVS:2025:1185
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank over vergunning verleend door Minister van Veiligheid en Justitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2023. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard tegen het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 28 juli 2022, waarbij een vergunning was verleend. De minister verleende de vergunning in administratief beroep op basis van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat de korpschef verplicht was om het bevoegdheidsdocument te verstrekken zonder een nadere inhoudelijke toetsing uit te voeren. De mondelinge uitspraak vond plaats op 14 maart 2025, waarbij de Afdeling Bestuursrechtspraak de eerdere uitspraak bevestigde. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verstrekking van het bevoegdheidsdocument een feitelijke handeling is. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en de Afdeling benadrukte dat de korpschef verplicht was om het document te verstrekken. Indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet in de beoordeling door de minister zijn meegenomen, kan de korpschef het verleende verlof intrekken, waarna rechtsmiddelen openstaan voor de betrokkene. De partijen waren niet verschenen tijdens de zitting.