202405294/1/R3.
Datum uitspraak: 15 januari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Dordrecht,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Dordrecht,
verweerder.
Procesverloop
[appellant A] en [appellant B] hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de raad omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Maasterras fase 1".
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2025, waar [appellant A] en [appellant B], bijgestaan door mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo, rechtsbijstandverlener in Leusden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.H. van de Rijdt en ir. J.K.A. van Pelt, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp ambtshalve vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit omtrent de vaststelling van dat bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het ontwerpplan voorziet in een nieuwe woonwijk met ongeveer 2.200 woningen en diverse voorzieningen. [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaren van het perceel [locatie] dat is gelegen in het plangebied. Zij vrezen dat de met het ontwerpbestemmingsplan beoogde ontwikkeling tot gevolg heeft dat zij niet in hun woning kunnen blijven wonen.
3. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Niet tijdig nemen van een besluit
4. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad niet tijdig een besluit heeft genomen omtrent de vaststelling van het plan. Zij verzoeken de Afdeling hun beroep gegrond te verklaren en de raad op te dragen binnen een door de Afdeling te bepalen termijn alsnog te besluiten omtrent de vaststelling van het plan onder oplegging van een dwangsom voor elke dag dat de raad die termijn overschrijdt. Zij hebben er belang bij dat zo spoedig mogelijk een besluit wordt genomen, omdat zij zekerheid willen over hun toekomstige woonsituatie.
5. De Afdeling stelt vast dat de raad op 21 december 2023 een ontwerpplan ter inzage heeft gelegd voor de duur van zes weken. Op grond van artikel 3.8, eerste lid, onder d, van de Wro beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging omtrent de vaststelling van het plan. De raad heeft binnen deze termijn geen besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan genomen.
6. [appellant A] en [appellant B] hebben de raad bij brief van 9 juli 2024 in gebreke gesteld. De raad heeft nog geen besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan genomen.
7. De raad heeft toegelicht waarom nog geen besluit is genomen. Het gaat om een bestemmingsplan voor een omvangrijke gebiedsontwikkeling die complex is vanwege de ligging van het plangebied nabij een (geluidgezoneerd) industrieterrein, spoorinfrastructuur met vervoer van gevaarlijke stoffen en de rijksweg A16. Er vinden daarnaast in het plangebied bedrijfsactiviteiten plaats die niet verenigbaar zijn met de beoogde gebiedsontwikkeling. Vanwege de complexiteit en tegengestelde belangen is het nog niet gelukt om tot een bestemmingsplankeuze te komen en dit vraagt meer tijd dan voorzien. Over het ontwerpbestemmingsplan zijn 45 zienswijzen naar voren gebracht. Mede naar aanleiding daarvan vond er overleg plaats onder leiding van een bemiddelaar. Op de zitting is toegelicht dat het ging om bemiddeling tussen het rijk en de gemeente. De bemiddeling en het uitbrengen van een advies heeft meer tijd gekost dan gedacht, maar recent heeft de bemiddelaar een advies uitgebracht waarmee de raad verder kan. Daarnaast heeft de raad op de zitting toegelicht dat een aantal andere bewoners van de Weeskinderendijk een alternatief stedenbouwkundig plan naar voren heeft gebracht, waarbij de rij woningen aan de Weeskinderendijk behouden kan blijven. De raad gaat dit alternatief samen met de bewoners nader onderzoeken en overwegen. Ook dit kost echter tijd. Vanwege de ingrijpende gevolgen van het bestemmingsplan, zal er ook eerst een beeldvormende en oordeelsvormende behandeling door de raad (scommissie) plaatsvinden, alvorens de raad een besluit zal nemen omtrent het bestemmingsplan. Ook zullen de indieners van zienswijzen worden gehoord. Dit tezamen vergt in de praktijk drie tot vier maanden, aldus de raad. Op de zitting heeft de raad gesteld dat er raadsvergaderingen zijn op 15 april 2025 en op 27 mei 2025. Hoewel het nemen van een besluit op 15 april 2025 misschien haalbaar is en de inzet daarop ook gericht zal zijn, stelt de raad dat 27 mei 2025 de meest realistische en waarschijnlijke datum is voor het nemen van een besluit. De raad verzoekt de Afdeling daarom om hem tot 1 juni 2025 de tijd te geven voor het nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
8. [appellant A] en [appellant B] hebben hier op gereageerd. Zij erkennen dat het bestemmingsplan nog niet besluitrijp is, in de zin dat het vastgesteld kan worden. Zij vinden echter dat raad ten onrechte geen rekening houdt met de grote onzekerheid waarin zij verkeren. Zij voeren aan dat de raad kan besluiten om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Vervolgens kan de raad dan, als het plan wel besluitrijp is, een nieuw ontwerpplan ter inzage leggen en de procedure met inachtneming van de onder de Omgevingswet geldende termijnen doorlopen. Dan hoeven zij niet meer in onzekerheid te verkeren over hun ingediende zienswijze. Op de zitting hebben zij echter erkend dat de onzekerheid in dat scenario juist langer voortduurt, omdat de raad dan een nieuwe procedure zal starten onder de Omgevingswet. [appellant A] en [appellant B] stellen er belang bij te hebben dat een zorgvuldig afgewogen besluit wordt genomen, waarbij ook het alternatief stedenbouwkundig plan, dat zij overigens nog niet kennen, wordt meegewogen, maar vinden wel dat dat zo snel mogelijk moet gebeuren. Zij kunnen daarom wel leven met 1 mei 2025 als uiterste termijn, maar niet met 1 juni 2025.
9. De Afdeling overweegt het volgende. Hoewel [appellant A] en [appellant B] er belang bij hebben dat op een zo kort mogelijke termijn een besluit wordt genomen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat zij niet langer in onzekerheid willen verkeren over hun toekomstige woonsituatie, prevaleert in dit geval het belang bij een zorgvuldig afgewogen besluit over dit complexe en ingrijpende bestemmingsplan boven hun individuele belang bij een snel besluit. Het is naar het oordeel van de Afdeling ook in hun belang dat de raad voldoende tijd heeft om het bestemmingsplan zorgvuldig voor te bereiden, te meer nu er een alternatief stedenbouwkundig plan op tafel is gelegd waarbij de rij woningen aan de Weeskinderendijk behouden kan blijven. De Afdeling geeft de raad daarom de termijn waarom hij heeft verzocht. Dat betekent dat vóór 1 juni 2025 een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan moet zijn genomen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
11. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alsnog een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het plan. De Afdeling zal daartoe op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een termijn stellen tot 1 juni 2025. Na het nemen van het besluit moet dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend worden gemaakt. Die bekendmaking mag plaatsvinden na 1 juni 2025.
12. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de raad een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de raad in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling stelt deze vast op € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00.
13. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan "Maasterras fase 1";
III. draagt de raad van de gemeente Dordrecht op om voor 1 juni 2025 een besluit te nemen omtrent vaststelling van het bestemmingsplan "Maasterras fase 1" en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Dordrecht aan [appellant A] en [appellant B] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn voor het nemen van het onder III. genoemde besluit overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Dordrecht tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Dordrecht aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2025
780
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
[…].
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.8
1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
[…]
d. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
[…]
3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
4. In afwijking van het derde lid wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van gedeputeerde staten, Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat. In zodanig geval zenden burgemeester en wethouders na de vaststelling onverwijld langs elektronische weg het raadsbesluit aan gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister of Onze Minister wie het aangaat.
5. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt, behoudens voor zover het zesde lid van toepassing is.
6. Indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan kunnen gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister, onverminderd andere aan hen toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de gemeenteraad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Artikel 4.2, tweede tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, tweede tot en met vierde lid, zijn op deze aanwijzing niet van toepassing. Gedeputeerde staten onderscheidenlijk Onze Minister vermelden in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie onderscheidenlijk het Rijk beletten het betrokken provinciaal onderscheidenlijk nationaal belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt alsdan met uitsluiting van dat onderdeel, samen met het aanwijzingsbesluit en op gelijke wijze door burgemeester en wethouders bekendgemaakt. De in het vierde lid genoemde termijn wordt hiertoe met een week verlengd. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het aanwijzingsbesluit vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd. Zodra het aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel.
7. Van het aanwijzingsbesluit, bedoeld in het zesde lid, wordt mededeling gedaan aan diegenen die ten aanzien van het onderdeel van het bestemmingsplan dat bij dat aanwijzingsbesluit is betrokken een zienswijze naar voren hebben gebracht of een aanvraag tot vaststelling hebben ingediend.