202300639/1/R4.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Utrechtse Bomenstichting, gevestigd in Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 27 januari 2023 in zaak nr. 22/5748 en 22/3230 in het geding tussen:
de Utrechtse Bomenstichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2021 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 67 bomen en het verplaatsen van 3 bomen in de omgeving van de Ivoordreef in Utrecht.
Bij besluit van 18 juli 2022 heeft het college besloten op het door de Utrechtse Bomenstichting daartegen gemaakte bezwaar en het aantal bomen waarop de omgevingsvergunning voorziet, gewijzigd in 56 te kappen en 4 te verplaatsen bomen.
Bij besluit van 9 november 2022 heeft het college dit besluit gewijzigd door het aantal bomen waarop de vergunning ziet te wijzigen in 65 te kappen en 2 te verplaatsen bomen.
Bij besluit van 5 december 2022 heeft het college het besluit van 18 juli 2022 opnieuw gewijzigd door één van de vergunningvoorschriften te wijzigen.
Bij uitspraak van 27 januari 2023 heeft de rechtbank het door de Utrechtse Bomenstichting ingestelde beroep tegen de besluiten van 18 juli 2022, 9 november 2022 en 5 december 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de Utrechtse Bomenstichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 december 2024, waar de Utrechtse Bomenstichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M. Hillenaar, zijn verschenen. Ook is op de zitting Era Contour B.V., vertegenwoordigd door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 augustus 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Era Contour B.V. heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen en verplaatsen van een aantal bomen in de buurt van de Ivoordreef in Utrecht. Het kappen van deze bomen is nodig, omdat Era Contour B.V. op deze locatie graag woningen wil bouwen.
3. De Utrechtse Bomenstichting kan zich niet verenigen met de besluitvorming hierover en heeft daarom bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Ook met de uitspraak van de rechtbank kan de Utrechtse Bomenstichting zich niet verenigen. Daarom heeft zij hoger beroep ingesteld.
4. De bomen zijn inmiddels gekapt. Op de zitting is besproken dat het geschil in hoger beroep zich daarom beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het college aan zijn herplantplicht voldoet.
Het hoger beroep
Herplantplicht
5. De Utrechtse Bomenstichting voert aan dat de rechtbank de aan de vergunning verbonden herplantplicht ten onrechte in overeenstemming met de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010 (hierna: de APV) heeft geacht. De rechtbank lijkt ervan uit te zijn gegaan dat de 67 bomen die binnen het plangebied en de 77 bomen die buiten het plangebied worden geplant, allemaal worden geplant ter compensatie van de kap van 67 bomen. Dat klopt niet. Deze bomen gelden ook als compensatie voor de bomen die op basis van de kapvergunning in de eerste fase zijn gekapt. Dat betekent dat met het planten van 144 jonge bomen het verlies van 125 grote, volwassen bomen wordt gecompenseerd. Hoewel de APV niet verplicht dat bomen van dezelfde grootte worden herplant, is het doel van de APV het bomenbestand in de stad in stand te laten. Het college heeft ook in de Bouwenvelop erkend dat een grote boom evenveel waarde heeft als 30 nieuw te planten bomen. Aangezien in de eerste fase en de tweede fase 38 bomen worden gekapt die ouder zijn dan 50 jaar, zouden alleen al voor deze 38 bomen ter compensatie 1140 jonge bomen moeten worden geplant.
5.1. In het eerste lid van artikel 4.9 van de APV is bepaald dat aan een vergunning voor het kappen van een boom het voorschrift wordt verbonden dat binnen 36 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend op of zeer nabij de kaplocatie wordt herplant.
5.2. Het college heeft aan de verleende omgevingsvergunning het volgende voorschrift verbonden: "De aanvrager dient binnen drie (3) jaar na verzending van dit besluit te hebben voldaan aan de herplantplicht. Voor wat betreft de herplant binnen het projectgebied is de herplanttekening met titel "Concept VO Ivoordreef - Utrecht, te planten bomen" van 13 september 2021 leidend. Voor wat betreft de herplant van 77 bomen buiten het projectgebied, te weten aan de Taagdreef /Amazonekwartier, dient voor aanvang van de herplantwerkzaamheden een herplanttekening aan ons te worden overgelegd."
5.3. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank de opgelegde herplantplicht ten onrechte in lijn met de APV heeft geacht. Dat er jongere en kleinere bomen worden geplant dan de bomen die zijn gekapt, doet daar niet aan af. De APV schrijft namelijk niet voor dat de kap van een oude, volwassen boom alleen kan worden gecompenseerd door meerdere jonge boompjes te planten. Dat in bijlage 1 van de Bouwenvelop Ivoordreef de waarde van een oude, grote boom hoog is geschat, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat document is namelijk geen onderdeel van de APV en daarmee ook niet van het kader waaraan de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen wordt getoetst. Op grond van de APV moet aan een vergunning voor het kappen van een boom een voorschrift worden verbonden dat binnen 36 maanden vanaf het moment dat de kapvergunning is verleend op of zeer nabij de kaplocatie wordt herplant. Dat is hier gebeurd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Perlot, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Perlot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
952