ECLI:NL:RVS:2025:1165

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
202304754/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete voor het in gebruik geven van een woning zonder huisvestingsvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een boete van € 10.000,00 die hem door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is opgelegd. De boete is opgelegd omdat [appellant] een woning verhuurde aan een persoon zonder huisvestingsvergunning. De woning, gelegen aan de [locatie] in Den Haag, werd sinds 17 februari 2021 verhuurd, maar tijdens een controle op 24 juni 2021 bleek dat de huurder niet over de vereiste vergunning beschikte. Na de controle heeft de huurder op 27 december 2021 alsnog een vergunning aangevraagd en gekregen. Het college heeft [appellant] als bedrijfsmatig verhuurder aangemerkt, wat leidde tot de boete op grond van de Huisvestingsverordening.

De rechtbank Den Haag heeft op 6 juni 2023 het beroep van [appellant] tegen de boete ongegrond verklaard. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 december 2024 heeft het college de boete herzien en deze met 50% gematigd naar € 5.000,00. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep gegrond is, omdat de rechtbank de ongegrondverklaring van de boete niet correct heeft gemotiveerd. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de hoogte van de boete, maar het beroep tegen het herziende besluit van 29 november 2024 ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geoordeeld dat de boete van € 5.000,00 recht doet aan de omstandigheden van de zaak en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verdere matiging rechtvaardigen. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

202304754/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/2801 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2021 heeft het college [appellant] een boete opgelegd van € 10.000,00 voor het in gebruik geven van een woning aan een persoon die niet over een huisvestingsvergunning beschikte.
Bij besluit van 25 maart 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 29 november 2024 heeft het college het besluit van 25 maart 2022 herzien en de boete met 50% gematigd naar € 5.000,00.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 december 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Smit, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] in Den Haag (hierna: de woning), die hij sinds 17 februari 2021 verhuurt. Voor de verhuur van de woning moet de huurder in het bezit zijn van een huisvestingsvergunning. Ten tijde van een controle op 24 juni 2021 bleek dit niet het geval te zijn. Na aanvraag is de vergunning op 27 december 2021 alsnog verleend.
Wettelijk kader
2.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
3.       Het college heeft, naar aanleiding van een controle op 24 juni 2021, aan [appellant] een boete opgelegd voor het overtreden van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 2:2 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. [appellant] heeft de woning verhuurd aan een persoon die niet over een huisvestingsvergunning beschikte. Omdat [appellant] meer woonruimten in Den Haag verhuurt, is hij aangemerkt als bedrijfsmatig verhuurder. Het college heeft hem daarom op grond van Bijlage II van de Huisvestingsverordening een boete van € 10.000,00 opgelegd.
Uitspraak van de rechtbank
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de keuze voor een boete in plaats van een waarschuwing of dwangsom, onder verwijzing naar de Verordening en het daarop gegronde beleid, goed heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft dit beleid niet onredelijk geacht. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het college in zijn geval van het beleid had moeten afwijken.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de hoogte van de boete juist heeft vastgesteld. Het college heeft voldoende aangetoond dat [appellant] panden bedrijfsmatig exploiteert. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan het college de boete had moeten matigen.
Hoger beroep
5.       [appellant] heeft op de zitting nieuwe gronden aangevoerd. Dat is te laat. De Afdeling zal deze daarom niet bespreken.
6.       [appellant] betoogt dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat een huisvestingsvergunning verplicht was voor het in gebruik geven van de woning. Direct nadat hij de boete kreeg opgelegd, heeft hij de huurder verzocht een vergunning aan te vragen, die ook is verleend. Hij stelt dat, hoewel bij aanvang van de huurovereenkomst geen huisvestingsvergunning aanwezig was, er wel verhuurd was aan iemand die aanspraak kon maken op een dergelijke vergunning. Volgens [appellant] is de situatie daarmee gelegaliseerd en is er geen reden meer om hem een boete op te leggen.
6.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd voor wat betreft de oplegging van de boete, zijn zo goed als een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.4, 6.5 en 7.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
7.       Ten aanzien van de hoogte van de boete heeft het college in de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2314) aanleiding gezien om met het besluit van 29 november 2024 het besluit van 25 maart 2022 op dit punt te herzien. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de huurder in dit geval aan de voorwaarden voor de toekenning van de huisvestingsvergunning voldeed en heeft het de boete vanwege de beperkte ernst van de overtreding met 50% naar € 5.000,00 gematigd.
8.       Het besluit van 29 november 2024 is, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van deze wet, van rechtswege onderwerp van dit geding. Met dit besluit is het college in ieder geval gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het hoger beroep van [appellant]. Dat betekent dat het hoger beroep alleen al hierom gegrond is.
Beoordeling beroep van rechtswege
9.       [appellant] heeft aangegeven zich ook met het besluit van 29 november 2024 niet te kunnen verenigen. Volgens hem is de boete nog steeds te hoog en zijn er redenen om deze verder te matigen.
10.     Naar het oordeel van de Afdeling zijn er geen bijzondere omstandigheden die een lagere boete rechtvaardigen. In dat kader acht zij van belang dat een boete van € 5.000,00 recht doet aan het feit dat [appellant] bij het aangaan van de huurovereenkomst, dan wel tijdens de huurperiode, had moeten controleren of de huurder in het bezit was van de vereiste vergunning om de overtreding te voorkomen.
Conclusie
11.     Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep tegen de hoogte van de boete ongegrond heeft verklaard. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 29 november 2024 is ongegrond.
12.     Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2023 in zaak nr. 22/2801, voor zover de ongegrondverklaring van het beroep de hoogte van de boete betreft;
III.      verklaart het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit 29 november 2024 ongegrond;
IV.     veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 324,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.F. de Groot en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
705-1112
BIJLAGE - Wettelijk kader
Huisvestingswet 2014
Artikel 8:
[…]
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 35:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23a, eerste of derde lid, artikel 23b, eerste en tweede lid, artikel 23c, eerste lid, artikel 23d of artikel 23e, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 2:2 Huisvestingsvergunning:
[…]
2. Het is verboden de in artikel 2:1, eerste lid, bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden, dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 7:2 Bestuurlijke boete
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21, 22, 23a, 23b of 23c van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
Bijlage II
Bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 7:2, zevende lid van deze verordening.
Overtreding  1e keer         vanaf 2 e keer         vanaf 3 e keer         vanaf 10 e keer
Art. 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014:
- bedrijfsmatige exploitatie € 10.000      € 20.000                € 40.000