202405044/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2024 in zaak nr. 24/1701 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu: de Dienst Toeslagen)
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2023 heeft de Dienst Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] voor 2021 berekend op € 4.307,00 en vastgesteld dat [appellant] een bedrag van € 552,00 aan teveel verstrekte kinderopvangtoeslag, inclusief rente, moet terugbetalen.
Bij besluit van 19 februari 2024 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2025, waar [appellant] en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming
1. [appellant] heeft kinderopvangtoeslag aangevraagd in verband met de kinderopvang voor zijn zoon in Baarn. De Dienst Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2021 berekend op € 4.834,00. Met ingang van 12 november 2021 heeft [appellant] de kinderopvang in Baarn beëindigd. De Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 9 september 2023 de kinderopvangtoeslag definitief berekend over de periode van 1 januari 2021 tot en met 12 november 2021, omdat [appellant] over de periode van 13 november 2021 tot en met 31 december 2021 geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat hij over die periode ook recht heeft op kinderopvangtoeslag. Zijn partner is met hun zoon namelijk verhuisd naar Lugano, Zwitserland, waar zij vanaf 13 november 2021 gebruik heeft gemaakt van een kinderdagverblijf voor zijn zoon. Omdat dit kinderdagverblijf niet eerder dan op 7 juli 2023 is geregistreerd in het register buitenlandse kinderopvang (het register), heeft de Dienst Toeslagen het ingenomen standpunt gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat hij over de periode van 13 november 2021 tot en met 31 december 2021 recht heeft op kinderopvangtoeslag. Zij heeft overwogen dat de Dienst Toeslagen niet kan afwijken van het vereiste dat de kinderopvang plaatsvindt in een geregistreerd kindercentrum, omdat artikel 1.5, eerste lid, van de Wet op de kinderopvang (hierna: de Wko) dwingendrechtelijk is geformuleerd. De redenen van [appellant] voor de late inschrijving kunnen daarom niet leiden tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor zijn betoog dat het Zwitserse kinderdagverblijf volgens Zwitserse regelgeving een erkende kinderopvang is, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft geen grond gezien om artikel 1.5, eerste lid, van de Wko buiten toepassing te laten, omdat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden al in de afweging van de wetgever zijn verdisconteerd. De rechtbank heeft hierbij verwezen naar de memorie van toelichting op de Wijzigingswet kinderopvang 2013 (Kamerstuk II 2012-2013, 33 538, nr. 3, p.17). Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een ambtenaar van de Dienst Toeslagen hem in een telefoongesprek op 19 april 2023 heeft meegedeeld dat hij over de periode van 13 november 2021 tot en met 31 december 2021 toch recht heeft op kinderopvangtoeslag. Volgens de rechtbank volgt uit het verslag van dit gesprek dat uitsluitend is gesproken over het eventuele recht op kinderopvangtoeslag vanaf het moment dat de partner van [appellant] en hun zoon weer naar Nederland terugkeerden.
Beoordeling
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat, daargelaten dat uit het verslag van het telefoongesprek op 19 april 2023 niet is gebleken dat over deze kwestie is gesproken, [appellant] ter zitting heeft erkend dat hem bij dit gesprek niet de eenduidige toezegging is gedaan dat de kosten van de Zwitserse kinderopvang over de in geding zijnde periode zullen worden vergoed. Verder heeft de Dienst Toeslagen met het in hoger beroep overleggen van de tekst op zijn website over registratie van buitenlandse kinderopvang, zoals die luidde op 27 oktober 2021, inzichtelijk gemaakt dat op dat moment, anders dan [appellant] aanvoert, op die website informatie beschikbaar was over wonen of werken in het buitenland en de manier om buitenlandse kinderopvang te laten registreren.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
488-1159