ECLI:NL:RVS:2025:1158

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
202407265/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afmelding bij de IND wegens onvoldoende studievoortgang van een internationale student

In deze zaak gaat het om een internationale student, [appellant], die aan de Universiteit van Amsterdam de masteropleiding Actuarial Science and Mathematical Finance volgt. Op 8 augustus 2024 heeft het Study Progress Monitoring Committee, namens het college van bestuur (CvB), aan [appellant] meegedeeld dat hij geen uitstel krijgt van de vaststelling van zijn studievoortgang. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat hij niet voldeed aan de studiepuntennorm van 30 ECTS per studiejaar, zoals vereist voor zijn verblijfsvergunning met verblijfsdoel studie. Ondanks zijn verzoek om uitstel op basis van persoonlijke omstandigheden, waaronder stress en druk, heeft het Committee geoordeeld dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de studievertraging te verklaren.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het CvB op 18 december 2024, heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 februari 2025 heeft het CvB, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wijnen-Verhoek, zijn standpunt verdedigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het CvB terecht een melding heeft gemaakt bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) wegens het niet behalen van de MoMi-norm. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet tijdig contact heeft gezocht met de studieadviseur en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet van dien aard waren dat de afmelding bij de IND achterwege kon blijven. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407265/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
en
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 8 augustus 2024 heeft het Study Progress Monitoring Committee (hierna: het Committee), namens het CvB, aan [appellant] medegedeeld dat hij geen uitstel krijgt van de vaststelling van de studievoortgang en zal worden afgemeld bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) vanwege het niet voldoen aan de studiepuntennorm in het kader van de verblijfsvergunning met verblijfsdoel studie.
Bij beslissing van 18 december 2024 heeft het CvB het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 februari 2025, waaraan het CvB, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wijnen-Verhoek, via een videoverbinding heeft deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       [appellant] is een internationale student die sinds studiejaar 2023-2024 de masteropleiding Actuarial Science and Mathematical Finance volgt aan de Universiteit van Amsterdam. Omdat hij een verblijfsvergunning heeft met als verblijfsdoel "studie" moet hij elk studiejaar voldoen aan de norm die voortvloeit uit de Wet Modern Migratiebeleid (hierna: de MoMi-norm). Deze norm bedraagt 50% van de nominale last per studiejaar. Voor [appellant] geldt daarom een norm van 30 ECTS per studiejaar. Niet in geschil is dat [appellant] in studiejaar 2023-2024 met 10 ECTS niet heeft voldaan aan deze norm.
3.       [appellant] heeft met een beroep op persoonlijke omstandigheden gevraagd om uitstel van een melding van onvoldoende studievoortgang bij de IND. [appellant] heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat hij te maken had met hevige stress en druk en als gevolg daarvan de benodigde studiepunten niet heeft gehaald. Het Committee heeft per e-mail van 23 juli 2024 aan [appellant] medegedeeld dat zou worden afgewacht of hij de 30 ECTS nog voor het beslismoment zou halen en dat niet eerder op zijn verzoek zou worden beslist. Daarbij heeft het Committee verder medegedeeld dat als zijn verzoek om uitstel dan nog nodig was, hij medisch bewijs van zijn omstandigheden moest aanleveren.
Beslissing van 8 augustus 2024
4.       Aan de beslissing van 8 augustus 2024 heeft het Committee ten grondslag gelegd dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet de studievertraging verklaren. Het Committee heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er geen wezenlijk bewijs is dat [appellant] op tijd actie heeft ondernomen om zijn omstandigheden te melden.
Beslissing op bezwaar 18 december 2024
5.       Het CvB heeft zich op 18 december 2024, onder overneming van het advies van de Geschillenadviescommissie (hierna: de commissie) van de UvA van 13 december 2024 op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden - stress, angst en slaapproblemen - speelden ten tijde van het academisch jaar en van dusdanige invloed zijn geweest op de studieresultaten van [appellant] dat een melding van het niet behalen van de MoMi-norm in studiejaar 2023-2024 achterwege zou moeten blijven. Uit de door [appellant] overgelegde stukken blijkt volgens het CvB dat [appellant] de door hem genoemde klachten vooral heeft ervaren tijdens en na het laatste tentamen en de klachten lijken voort te komen uit het maken van een verkeerde studiekeuze en het niet behalen van de benodigde studieresultaten. Het CvB stelt verder dat [appellant] heeft nagelaten tijdig contact te zoeken met de studentendecaan om zijn persoonlijke omstandigheden te bespreken, hoewel hij hierop in de aan hem op 28 maart 2024, 6 juni 2024 en 17 juli 2024 verstuurde brieven voldoende is gewezen.
Het beroep en de beoordeling
6.       [appellant] betoogt dat het CvB vanwege zijn persoonlijke omstandigheden af had moeten zien van het maken van een melding bij de IND. [appellant] voert hiertoe aan dat hij vanaf zijn komst naar Amsterdam kampt met mentale problemen, die zijn verergerd door het niet behalen van zijn tentamens en de daaropvolgende gebeurtenissen. [appellant] stelt dat hij zijn toestand gemeld heeft op 20 maart 2024 en later ook bij de studentenpsycholoog toen zijn persoonlijke situatie kritieker werd en hij ook gedachten over zelfdoding kreeg. De UvA is volgens [appellant] tekort geschoten omdat het Committee geen contact heeft opgenomen met docenten of gezondheidsprofessionals om de ernst van zijn situatie te beoordelen. De begeleiding van de UvA kwam pas laat in het jaar op gang, wat hem ervan weerhield om eerder hulp te zoeken. Ook stelt [appellant] dat het hem niet verweten kan worden dat hij pas zo laat in het jaar actie ondernam omdat de complexiteit van de procedure en het gebrek aan duidelijke communicatie over wat nodig was voor dispensatie hem alleen maar meer stress opleverde. [appellant] stelt dat zijn mentale gezondheidsproblemen niet alleen een academische maar ook een humanitaire overweging zouden moeten zijn.
6.1.    [appellant] heeft gesteld dat hij door persoonlijke omstandigheden onvoldoende studievoortgang had. Op grond van artikel 6.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs moest hij de aanwezigheid van persoonlijke omstandigheden met bewijsstukken onderbouwen. Het CvB mocht zich op het standpunt stellen dat [appellant] met de verklaring van de studentenpsycholoog van de UvA van 6 augustus 2024 en een recept van het geneesmiddel Lorazepam van 27 augustus 2024 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem aangevoerde persoonlijke omstandigheden - stress, angst en slaapproblemen - speelden tijdens het academisch jaar en van dusdanige invloed zijn geweest op de studieresultaten dat een melding van onvoldoende studievoortgang achterwege zou moeten blijven.
6.2.    Verder heeft het CvB zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet tijdig contact heeft gezocht met de studieadviseur om zijn persoonlijke omstandigheden te bespreken. [appellant] is per e-mail van 19 januari 2024 erop gewezen dat als zich persoonlijke omstandigheden voordeden die van invloed waren op zijn studievoortgang, hij zo snel mogelijk contact moest zoeken met de studieadviseurs. In de e-mail van 28 maart 2024 is hij op de hoogte gesteld van zijn studievoortgang en is opnieuw benadrukt dat hij in geval van persoonlijke omstandigheden zo spoedig mogelijk contact moest opnemen met de studieadviseurs. Daarna is hij met de e-mails van 6 juni 2024 en 17 juli 2024 er nogmaals op gewezen dat hij moest reageren als hij de studievoortgangsnorm niet ging halen. [appellant] heeft toch nagelaten om contact op te nemen met de studieadviseurs om de door hem gestelde persoonlijke omstandigheden te bespreken. De e-mail van 20 maart 2024 aan een docent kan niet worden gezien als melding van persoonlijke omstandigheden. Het contact dat [appellant] uiteindelijk heeft gezocht met de studentenpsycholoog was pas laat in het studiejaar, namelijk op 6 augustus 2024, en betrof slechts een intakegesprek.
6.3.    Het CvB heeft daarom terecht besloten een melding te maken bij de IND wegens het niet behalen van de MoMi-norm. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
705-972
BIJLAGE - wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.51
[…]
2. De bijzondere omstandigheden, bedoeld in het eerste lid zijn:
[…]
c. ziekte of zwangerschap en bevalling,
[…]
e. bijzondere familieomstandigheden,
[…]
g. overige door het instellingsbestuur vastgestelde bijzondere omstandigheden waarin een student verkeert,
h. andere dan de in de onderdelen a tot en met g bedoelde omstandigheden die, indien een daarop gebaseerd verzoek om financiële ondersteuning door het instellingsbestuur niet zou worden gehonoreerd, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Uitvoeringsbesluit WHW 2008
Artikel 2.1
1. De persoonlijke omstandigheden bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, en 7.9, derde lid, van de wet, zijn:
a. ziekte van betrokkene,
[…]
d. bijzondere familie-omstandigheden,
[…]
i. andere dan in de onderdelen a tot en met h bedoelde persoonlijke omstandigheden die, indien zij door het instellingsbestuur niet in de beoordeling zouden worden betrokken, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
[…].
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.87a
1. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met studie, kan in ieder geval op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet worden afgewezen, indien de houder daarvan:
[…]
b. niet overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde normen voldoende studievoortgang boekt.
Regeling normering studievoortgang vanwege verblijfsvergunning in verband met studie
Artikel 1
De norm voor voldoende studievoortgang, als bedoeld in artikel 3.87a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de norm zoals vastgelegd in artikel 5.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs
Artikel 6.5
De instelling stelt na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang vast van de verblijfsvergunningplichtige student met uitzondering van de uitwisselingstudent. Er is sprake van voldoende studievoortgang als 50% (of meer) van de nominale studielast voor dat (deel van het) studiejaar is behaald. Voor het voorbereidend onderwijs en de premaster geldt dat de verblijfsvergunningplichtige student deze succesvol dient af te ronden.
Bij onvoldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur. De instelling beoordeelt, op basis van de door student overlegde bewijsstukken, of er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7.51 WHW alsmede artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, ten gevolge waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
Artikel 6.6
Indien blijkt dat de verblijfsvergunningplichtige student onvoldoende studiepunten heeft behaald wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND. Wanneer de instelling vaststelt dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals in het artikel 6.5 is omschreven, kan de instelling beslissen de afmelding bij de IND achterwege te laten.
Dezelfde persoonlijke omstandigheid mag per referentieperiode slechts éénmalig worden toegepast om afmelding bij de IND achterwege te laten. Er worden afspraken met de internationale student gemaakt en vastgelegd om te voorkomen dat de student verdere vertraging oploopt en om te zorgen dat de student de voortgang boekt die noodzakelijk is om af te studeren. De instelling registreert deze situatie en het feit er geen afmelding bij de IND heeft plaatsgevonden in het dossier van de verblijfsvergunningplichtige student.
Zodra de instelling constateert dat de inschrijving aan de instelling door een verblijfsvergunningplichtige student is beëindigd, wordt dit gemeld bij de IND.