202406555/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Leidschendam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 oktober 2024 in zaak nr. 24/1189 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (hierna: het college)
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2023 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2024 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij fysieke en mentale gezondheidsproblemen heeft die volgens haar worden verergerd door haar woonsituatie. [appellante] heeft fibromyalgie, krachtverlies in haar armen en benen, astma, huisstofmijtallergie, migraine en een depressie. De lift naar haar woning is regelmatig defect. Gezien haar fysieke klachten is het voor haar erg vervelend om de trappen naar haar woning op de 5e verdieping te moeten oplopen. Ook ervaart [appellante] (geluids)overlast van haar buren. Daarnaast is sprake van vocht en schimmelvorming in de slaapkamer. Mede door de woonsituatie komt [appellante] niet tot rust en gaat haar gezondheid steeds meer achteruit.
2. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat vier algemene weigeringsgronden van toepassing zijn. Het college heeft geen reden gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
3. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6, 7, 9 en 10 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
154-1160