202407168/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 18 juli 2024 heeft de examencommissie van de Haagse Hogeschool aan [appellant] een negatief bindend studieadvies (hierna: NBSA) uitgebracht.
Bij beslissing van 17 oktober 2024 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 januari 2025, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. M.H. Hehemann, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
2. [appellant] is in het studiejaar 2023-2024 gestart met de opleiding HBO-ICT (hierna: de opleiding). Zij heeft aan het einde van het eerste studiejaar 39 EC behaald. Haar studieresultaten voldoen daarmee niet aan de minimumeis dat studenten aan het einde van het eerste jaar ten minste 50 EC moeten hebben behaald. [appellant] heeft om uitstel van het BSA gevraagd op grond van persoonlijke omstandigheden.
Bij beslissing van 18 juli 2024 heeft de examencommissie negatief op dit verzoek beslist en een NBSA uitgebracht.
Beslissing van het CBE
3. Het CBE heeft geoordeeld dat de examencommissie aan [appellant] een NBSA heeft mogen geven. Het CBE heeft ten eerste overwogen dat niet aannemelijk is dat de omstandigheden die aan de verhuizing van haar ouders zijn te relateren het tekort aan studiepunten over het studiejaar 2023-2024 geheel verklaren. Zo zou het niveauverschil tussen de door [appellant] afgeronde mbo-opleiding en de huidige hbo-opleiding hierbij ook een rol kunnen spelen. Volgens het CBE komt het voor rekening en risico van [appellant] dat de studentendecaan niet goed in staat is geweest om het causaal verband te beoordelen tussen de studievoortgang en de door [appellant] aangedragen persoonlijke omstandigheden. Hoewel [appellant] meent dat haar persoonlijke omstandigheden haar vanaf het begin van het studiejaar 2023-2024 hebben belemmerd, heeft zij deze omstandigheden pas op 30 mei 2024 gemeld en ook pas aan het eind van het studiejaar contact opgenomen met de studentendecaan. De keuze om dit pas zo laat te doen komt voor rekening en risico van [appellant]. Het CBE heeft ten overvloede overwogen dat [appellant] gedurende het studiejaar contact had met haar Studieloopbaanbegeleiders (hierna: SLB’ers). [appellant] heeft hen ook niet eerder op de hoogte gesteld van haar thuissituatie en de door haar ervaren negatieve invloed op haar studieresultaten.
Beoordeling van het beroep
4. [appellant] betoogt dat het CBE niet heeft onderkend dat er sprake is van causaal verband tussen haar thuissituatie en het niet voldoen aan de voortgangsnorm van ten minste 50 EC. De verhuizing van haar ouders, die gepaard ging met veel spanningen en conflicten binnen het gezin, leidde bij haar tot concentratieproblemen en psychologische stress.
[appellant] voert verder aan dat haar ten onrechte wordt tegengeworpen dat ze pas op 30 mei 2024 melding heeft gemaakt van haar persoonlijke omstandigheden. Zij heeft de melding pas later gedaan omdat ze haar persoonlijke omstandigheden niet wilde gebruiken als excuus en zij bovendien vertrouwen had in haar eigen vermogen om het studiejaar succesvol te behalen. Deze late melding was dus niet een gebrek aan verantwoordelijkheid of betrokkenheid.
Tot slot voert [appellant] aan dat het CBE niet heeft onderkend dat zij haar studie serieus neemt en geschikt is voor de opleiding. Zo heeft zij op 22 oktober 2024 een herkansing met succes afgerond waardoor haar totaal behaalde studiepunten nu 44 EC bedraagt. Dit geeft volgens [appellant] aan dat zij in staat is om binnen afzienbare tijd de resterende studiepunten te behalen.
5. Voor het in een concreet geval aannemen van ongeschiktheid voor de opleiding, als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is een op de persoon toegesneden beoordeling noodzakelijk.
5.1. De Afdeling is van oordeel dat het CBE terecht heeft geoordeeld dat de examencommissie aan [appellant] een NBSA heeft mogen geven. Zoals het CBE terecht heeft gesteld volgt uit artikel 7.6, vierde lid en onder a, van de Onderwijs- en Examenregeling HBO-ICT 2023-2024 (hierna: OER) dat als een student wil dat rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden, de student deze op het moment dat die zich voordoen of zo spoedig mogelijk daarna moet melden. Uit artikel 7.6, vijfde lid, van de OER volgt bovendien dat de student zelf verantwoordelijk is voor het melden van de omstandigheden en het aannemelijk maken van de daardoor ontstane studievertraging. De door [appellant] gestelde persoonlijke omstandigheden deden zich al aan het begin van het studiejaar voor. [appellant] had gelet wat in de OER staat moeten weten dat zij haar persoonlijke omstandigheden tijdig moest melden. Dat [appellant] gewacht heeft tot 30 mei 2024 omdat zij dacht dat ze voldoende studiepunten zou behalen, doet niet af aan deze verantwoordelijkheid. De Afdeling overweegt verder dat door de gestelde persoonlijke omstandigheden niet tijdig met de studieloopbaanbegeleider te delen, de opleiding de kans is ontnomen om [appellant] te begeleiden en de studievertraging te voorkomen. Daarnaast heeft deze late melding tot gevolg dat geen causaal verband kan worden aangenomen tussen de door [appellant] gestelde persoonlijke omstandigheden en de opgelopen studievertraging. Het feit dat [appellant] in het najaar van 2024 toch nog een herkansing gehaald heeft, maakt dit niet anders.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2025
154-972
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.8b
1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit, hogeschool of levensbeschouwelijke universiteit brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale associate degree-opleiding of bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de associate degree-opleiding of de bacheloropleiding. In geval van een deeltijdse associate degree-opleiding of bacheloropleiding regelt het instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.
[…].
Onderwijs- en Examenregeling HBO-ICT 2023-2024
Artikel 7.6
[…]
4. Als de student wil dat de examencommissie bij het uitbrengen van het studieadvies rekening houdt met zijn persoonlijke omstandigheden, dient hij:
a. de studentendecaan en zijn studieloopbaanbegeleider over deze omstandigheden te informeren op het moment dat deze zich voordoen, of zo spoedig mogelijk daarna, én
[…].
5. De student is zelf verantwoordelijk voor het melden van de omstandigheden en het aannemelijk maken van daardoor ontstane studievertraging, het doen van een verzoek bij de examencommissie en voor het in overleg met de studieloopbaanbegeleider opstellen van een studieplan om eventuele studievertraging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
[…].